Interview: Marnix de Bruyne
Foto’s © Marnix de Bruyne
In zijn tweede boek, We moeten gaan, schrijft journalist en Editio-tutor Marnix de Bruyne over de Nederlandse emigranten die in de jaren vijftig van de twintigste eeuw neerstreken in het toenmalige Zuid-Rhodesië, het huidige Zimbabwe. Ze werden met open armen ontvangen door het blanke minderheidsbewind, dat hen goed kon gebruiken op de tabaksplantages.
Het zijn verhalen over gevaarlijke confrontaties met zwarte guerrillero’s, over de vrede en voorspoed van na 1980, en over het geweld en de intimidatie door aanhangers van president Mugabe, die vanaf 2000 bijna alle blanke boeren van hun grond verdreven.
Hoe gaat het met je, is alles voorspoedig verlopen in de aanloop naar publicatie?
‘Ja, goed. Het is altijd toch een enorme klus voordat het af is. En als het dan zover is, als je er niets meer aan kunt veranderen, is dat een opluchting. Maar ik heb aan het hele proces veel plezier beleefd.
Dat is ook meteen mijn oproep aan elke boekschrijver: zorg vooral dat je het schrijven zelf leuk vindt. Je weet nooit wat er gebeurt als het boek eenmaal uitkomt: de ene titel verkoopt goed, de andere niet. Dat moet je incalculeren. Begin dus alleen aan een boek als je lol hebt in het hele proces, van vergaren tot herschrijven. Zodat als het af is, je de buit in feite al binnen hebt.’
Hoe ben je te werk gegaan om al het materiaal bij elkaar te krijgen?
‘Ik ben zes keer naar Zimbabwe geweest voor dit boek, in drie jaar. Ik was wel aan het werk – ik heb tijdens alle reizen misschien twee dagen de toerist gespeeld – maar ik heb er enorm van genoten om al die vergeten verhalen op te tekenen en al die mensen op te zoeken en te spreken.
Ook heb ik een aantal dagen in het nationaal archief gegraven. Dus: lezen in de correspondentie uit de jaren zestig, van de emigratie-attaché op het Nederlandse consulaat-generaal in Salisbury [huidige Harare]. Ze brengen aan “Den Haag” verslag uit van hun contacten met Nederlandse immigranten. Dat horen ze op neutrale toon te doen. Maar het zijn ook maar mensen, dus je proeft allerlei meningen tussen de regels door. Dat vond ik een feest om te lezen: je daalt echt af in een andere tijd.
En dan heb ik nog een aantal ex-emigranten die inmiddels in Nederland wonen uitgebreid gesproken.’
En dan het schrijven.
‘Met de vorm zat ik wel een beetje te worstelen. Want ik wilde het verhaal van die emigranten vertellen, de geschiedenis. Maar ik wilde niet alleen vanuit het “blanke” perspectief over het land schrijven, zoals veel recente journalistieke boeken over Zimbabwe doen, vooral Engelstalige.
Verder wilde ik veel vertellen over het huidige Zimbabwe, omdat ik zelf het liefst een actueel boek over het land zou kopen. Dus heb ik ook contact gemaakt met zwarte boeren, onder wie één boer die nu op het land zit van een verjaagde Nederlander.
Vijftig jaar geschiedenis die ik vertel aan de hand van drie jaar onderzoek in het huidige Zimbabwe. Daarvoor een goede vorm vinden is best ingewikkeld.’
‘Jíj als verteller moet de lezer verleiden, niet de hoofdpersonen.’
Ja. Hoe loste je het op?
‘De Amerikaanse schrijver Mark Kramer wordt ook wel de godfather van de verhalende journalistiek genoemd. Kramer gaf een workshop waarbij je één op één dingen kon bespreken, toen heb ik mijn synopsis in het Engels vertaald, en vroeg hem:
“Waar ik nou mee zit: ik heb hoofdpersonen, die op het ene moment sympathiek overkomen, maar die in een bepaalde periode van hun leven op zwarte guerrillero’s hebben geschoten. Hoe zorg je nou dat je lezer zich blijft identificeren met een hoofdpersoon?”
Het gaat niet zozeer om de hoofdpersonen, zei Kramer, maar om de verteller: “It is you who has to charm the reader.” Jíj als verteller moet de lezer verleiden, niet de hoofdpersonen.’
En daarom koos je voor de ‘ik-vorm’?
‘Ik zat ook te twijfelen – doe ik het in eerste persoon of niet? Daarover zei Kramer: “De keuze is niet óf de ik-vorm, óf niet. Je hebt verschillende gradaties waarin je aanwezig kunt zijn. But your story needs a strong narrative voice.”Om steeds van het heden naar het verleden te kunnen springen, en van Nederland naar Zimbabwe.
Daarom heb ik er vrede mee om in de ik-persoon te schrijven. En ja, in het ene hoofdstuk ben ik duidelijk aanwezig, in het andere nauwelijks. De “ik” zit er in verschillende gradaties in.
Ik heb eerder ook een boek geschreven, Het land van Soekmekaar, over een dorpje in Zuid-Afrika dat ik tien jaar volg. En dat doe ik ook in de eerste persoon. Achteraf met dezelfde reden: dat je daar mensen en plekken met elkaar kunt verbinden, die elkaar zonder mij nooit zouden ontmoeten omdat ze langs elkaar heen leven.’
‘Om te kijken hoe Hella Haasse te werk ging, vond ik inspirerend.’
Zijn er boeken die jou hebben geïnspireerd bij het schrijven van We moeten gaan?
‘Ha, dat is een leuke vraag. De tabaksteelt is altijd belangrijk geweest voor de economie van Zuid-Rhodesië en Zimbabwe en voor veel van de Nederlandse boeren die ik beschrijf. Tussen de verhalen in mijn boek, leer je spelenderwijs van alles over dit ingewikkelde gewas, van zaadje tot sigaret. Het lijkt een beetje op de rol van de theestruiken in Heren van de Thee van Hella Haasse, merkte ik toen ik dit boek halverwege mijn schrijfproces ging lezen.
Het Rhodesië waar al die emigranten terechtkwamen is óók een hele koloniale maatschappij. Met grote landerijen, met blanken aan het hoofd en een groot leger van goedkope lokale arbeidskrachten die het zware werk doen.die op het ene moment sympathiek overkomen, maar die in een bepaalde periode van hun leven op zwarte guerrillero’s hebben geschoten.
Om te kijken hoe Haasse te werk ging, vond ik inspirerend. Ook daar krijg je sympathie voor de heren van de thee – terwijl je toch merkt dat velen niet bepaald politiek correct denken over hun inlandse werknemers. Maar ze brengt dat heel subtiel, via bijvoorbeeld de brieven die ze citeert, het leidt nergens af. Ik vond dat mooi vergelijkingsmateriaal.’
Wat hoop je de Editio-cursisten bij te brengen? Wat vind jij een belangrijk onderdeel van een schrijfcursus?
‘Toch echt dat je plezier moet beleven aan het schrijven zelf. Meestal hebben cursisten wel zin in schrijven, maar soms worstelen ze er ook mee en blijven ze maar herschrijven. Uit onzekerheid, bijvoorbeeld.’
‘Besef dat je als verteller moet concurreren met Netflix.’
Hoe help jij schrijvers daarmee?
‘Door ze te wijzen op de goede dingen, en ondertussen te vertellen wat beter kan. Daar doe je een cursus voor.
Waar ik zelf ontzettend van kan genieten zijn mooie metaforen. Als mensen originele beeldspraken bedenken, in plaats van afgesleten varianten als: ‘het topje van de ijsberg’ of ‘een doorn in het oog’, kan ik bewonderend commentaar leveren. Het leuke met die online cursussen is dat de andere cursisten dat óók kunnen zien, en zich hopelijk erdoor laten inspireren.
Verder gaat het er om dat je de lezer blijft boeien, dat je beseft dat je als verteller moet concurreren met Netflix en de drukte van het gezinsleven – wat bij non-fictie misschien nog meer geldt dan bij fictie. Je moet dus niet alleen beeldend, maar ook compact en helder schrijven, en weglaten wat niet relevant is.’_____
We moeten gaan verschijnt 20 mei bij uitgeverij Podium.
Meer weten over het onderwerp?
- Marnix de Bruyne over zijn boek en Zimbabwe, in het radioprogramma Bureau Buitenland.
- Zaterdag 21 mei: 21.20 NPO2
Blanke boeren zonder erf
Aflevering van Andere Tijden over Nederlandse emigranten naar Zimbabwe en Rhodesië waarvoor We moeten gaan als bron gebruikt werd. - NOS Radio 1: Met het oog op morgen, interview met Marnix de Bruyne door Wilfried de Jong vanaf minuut 29:00.