Interview met tutor Joris van Casteren
De nieuwe EDITIO tutor non-fictie is niemand minder dan Joris van Casteren (1979). Op zijn eenentwintigste was hij al redacteur bij het weekblad De Groene Amsterdammer. In 2004 won hij het Gouden Pennetje voor zijn reportages in Vrij Nederland en NRC Handelblad. Van Casteren leverde onder andere bijdragen aan Hollands Diep, HP de TIJD, nrc.next en De Correspondent. Daarnaast heeft Van Casteren nog negen boeken gepubliceerd. In zijn aankomende boek figureren mensen die een buitenaardse droom koesteren.
– Kun je iets vertellen over je huidige werkzaamheden?
“Op dit moment werk ik aan mijn volgende boek: over mensen die naar Mars willen. Aanvankelijk leek mij dat een grap maar intussen weet ik dat de techniek om er te komen bestaat en dus zal men gaan, vroeg of laat.
De gevolgen van kolonisatie van een andere planeet zijn duizelingwekkend en niet te overzien. Willen we dat eigenlijk wel, en wie bepaalt dat? Voor het boek spreek ik wereldwijd met kandidaten die vrijwillig (en op een enkele reis, want terugkeren is technisch nog niet mogelijk) in de nabije toekomst die kant op willen.
Het boek gaat ook over de verwarring die de planeet Mars door de eeuwen heen stichtte. Verder bezoek ik allerlei locaties, waar in astronomisch opzicht interessante ontwikkelingen hebben plaatsgevonden.”
– Kun je iets zeggen over de keuze voor dit onderwerp?
“Ik had na Het Been in de IJssel en mijn kortere boek over Amsterdam CS behoefte aan een onderwerp dat ik ‘live’ kan gadeslaan.
De voorbereidingen van kolonisatie van Mars zijn op dit moment in gang. De mensen van Mars One, de Nederlandse club die ik volg, vergelijken hun streven met het streven van Columbus.
Als je het zo bekijkt treffen ze nu voorbereidingen voor het bouwen van een schip en het rekruteren van bemanning. Ik ben dus op dit moment getuige van een historische omwenteling; bevind mij zogezegd in de haarvaten van wat later geschiedenis zal zijn.”
– Welke rol spelen taal en tekst in jouw dagelijks leven?
“Taal is zo’n beetje het allerbelangrijkste voor mij. Wat ik waarneem zet zich in mijn hoofd direct om in een zin. Die zin maak ik vervolgens zo mooi mogelijk. Hoewel de onderwerpen van mijn boeken en reportages uiteraard ook van groot belang zijn gaat het mij vooral om de vorm. Want uiteindelijk moet je het waarmaken op papier.”
– Jouw laatste boek, ‘Het been in de IJssel’ kwam voort uit een artikel dat je voor een krant schreef. Is de waarheid vreemder dan fictie? Met andere woorden: maakt goede non-fictie, fictie overbodig?
“Ik ben van mening dat de werkelijkheid over grotere esthetische kwaliteiten beschikt dan de menselijke verbeelding. Het been in de IJssel is wat dat betreft een goed voorbeeld. Niemand zou kunnen verzinnen wat er in werkelijkheid met het been en het daarbij behorende leven is gebeurd. Maar nogmaals: die fraaie grillen van de realiteit dienen vervolgens wel net zo fraai te worden opgeschreven.”
– Wat moet een goed non-fictieschrijver in huis hebben?
“Ik vind dat elke schrijver, fictie of non-fictie, in de eerste plaats moet kunnen schrijven. Dat klinkt als iets vanzelfsprekends en zou het ook moeten zijn maar is het niet. Veel Nederlandse boeken zijn onzorgvuldig geschreven; men smijt te makkelijk van alles op papier, in de onterechte veronderstelling dat met taal gevoelens en emoties zijn uit te drukken.
Taal is in de eerste plaats een ding op zichzelf, met eigen wet- en regelgeving, waarmee ik niet de spelling bedoel. Pas als je die geheimen weet te doorgronden kun je hem aanwenden om er je eigen geluid mee te laten klinken.”
– Behalve jij, welke non-fictie schrijvers slaan de spijker op zijn kop?
“Kapuscinkski, Talese, Malaparte, Sebald, Didion, Naipaul, Orwell en nog een heleboel meer.”
– Wat hoop je de EDITIO cursisten bij te brengen?
“Het vinden van hun eigen geluid.”
– Professioneel gezien, welke dromen koester je nog voor de toekomst?
“Als mijn Mars-boek in de winkels ligt ga ik daar eens over nadenken.”