Interview: Joris van Casteren
Joris van Casteren (1976), de ‘koning van de literaire constructies’, was op zijn eenentwintigste al redacteur bij het weekblad De Groene Amsterdammer. Sindsdien leverde hij bijdragen aan opiniebladen en kranten, en schreef hij meerdere juichend ontvangen boeken.
Zijn laatste boek, ‘Moeders lichaam’, dat in 2019 verscheen bij De Bezige Bij, vertelt het waargebeurde verhaal van Piet, die het lichaam van zijn overleden moeder twee jaar lang in huis verborg. Van Casteren volgde hem in de aanloop naar zijn rechtszaak, en tekende een intrigerend portret op.
Hoe was het, om zo lang met Piet op te trekken? Ontstond er een band tussen jullie?
In zekere zin was het vooral een zakelijke verhouding: ik heb hem altijd duidelijk gemaakt waar ik voor kwam. En, niet onbelangrijk: Piet had zelf ook een belang. Er deden verhalen over hem de ronde in het dorp, en als reactie daarop wilde hij graag zijn eigen versie geven. Maar ik begon hem op een gegeven moment wel te mogen: als ik hem niet sympathiek had gevonden, had ik dit boek niet kunnen schrijven. Ik waardeerde zijn eerlijkheid. Wat dat betreft kende hij eigenlijk geen schaamte – en dat is voor een schrijver natuurlijk geweldig: als je je hoofdpersonage als het ware leeg kunt trekken. Hij was zo eerlijk dat ik hem soms bijna moest afremmen.
Je boek is heel gedetailleerd. Komen al die details uit de herinnering van Piet, of heb je sommige stukken zelf ingevuld?
Nee, ik heb niets verzonnen. Dat was ook niet nodig, vanwege zijn schaamteloosheid. Normaal gesproken loopt dat stroever, wanneer je iemand spreekt over iets pijnlijks of gênants. Dan durf je niet zo gemakkelijk terug te gaan om te vragen naar details – ‘waar heb je toen eigenlijk de spijkers voor die kist (de kist waar Piet zijn moeder in bewaarde, red.) gekocht?’, bijvoorbeeld. Maar bij hem kon ik, in afwachting van zijn rechtszaak, eindeloos blijven doorvragen.
Soms schakelden we de hulp in van anderen: de buurjongen, of de man van de garage, als hij zich zaken niet meer precies wist te herinneren. Ik wilde tot op het kleinste niveau schetsen wat hij gedaan had, en wist daarin heel ver te komen. Mijn doel was niet om een nare man neer te zetten, maar om zijn situatie te duiden. Want ja, hij heeft een lijk in zijn huis verstopt: maar waarom deed hij dat? En hoe?
Hoe is je relatie met de waarheid? Vind je dat je je als literaire non-fictieschrijver enkel aan de feiten mag houden?
Ja, dat vind ik wel. Dat stempel ‘literaire’ slaat voor mij puur op de taal, op de vorm die je gebruikt om het verhaal over te brengen. Het betekent niet dat je de vrijheid hebt om zelf gebeurtenissen in te vullen.
Maar ook al hou je je enkel aan feiten, het is onmogelijk om een journalistieke objectieve waarheid te beschrijven. Als je een verhaal wil vertellen, zoom je altijd in op hetgeen jij van belang vindt – en laat je andere zaken buiten beeld. Het schrijven van een boek is als het monteren van een film: daarin wil je ook de beste en mooiste shots laten zien.
Waarom koos je ervoor om dat in een literaire vorm te doen?
Ik kick op details, en die zijn van zichzelf soms al pure poëzie. Als je de verslaglegging van dit verhaal op een journalistieke manier zou doen, zou je veel minder diep gaan. In de media waren alle stukken omtrent deze gebeurtenis belust op sensatie, het benadrukken van gruwelijkheid. Daar was ik niet in geïnteresseerd. Voor mij begon het verhaal eigenlijk pas op het moment dat het zijn nieuwswaarde al verloren had.
Het bizarre van de situatie wekte mijn interesse: nadat Piet was opgepakt, werd hij door de politie gewoon weer naar huis gestuurd. Ik vroeg me af: hoe gaat iemand dan verder? Hij zal nog moeten voorkomen, hoe gaat hij daarmee om? Ook de setting vond ik intrigerend: een klein katholiek dorpje, waarin iedereen elkaar kent. Het was een decor dat deed me denken aan Truman Capotes ‘In Cold Blood’.
Toen ik Piet niet lang daarna voor het eerst ontmoette, en ontdekte wat voor persoon hij was, wist ik dat alle ingrediënten voor een goed verhaal aanwezig waren.
Vond je het belangrijk dat dat verhaal maatschappelijk geëngageerd zou zijn?
Nee, maar dat werd het automatisch toch wel. Voor mij is het verhaal zelf, en de esthetische of literaire kracht ervan, belangrijker dan het overbrengen van een moraal. Maar Piet is van zichzelf natuurlijk een soort anomalie: in deze tijd hij is iets dat in alle opzichten niet klopt. Ik heb hem wel eens vergeleken met een vreemde plantensoort. Alsof je als bioloog ontdekt dat er ergens achter een loods, in de schaduw, een raar gewas blijkt te groeien. Op een vreemde manier is hij altijd overal langsgeglibberd, wat hem op sociologisch vlak ontzettend interessant maakt.
Ik ben altijd op zoek naar dingen die je op een andere manier naar de werkelijkheid laten kijken, en naar onze opvatting over wat ‘normaal’ is. Piet leent zich daar bij uitstek voor, hij is een soort spaak in het wiel van de maatschappij. Wanneer je ervoor kiest iemand zoals hij te belichten, houd je die maatschappij een soort spiegel voor: je belicht tevens jezelf, en Nederland als geheel. Als lezer of toeschouwer vlieg je voortdurend heen en weer in je oordeel: aan de ene kant kun je hem heel veel dingen verwijten, maar aan de andere kant is hij ook een soort slachtoffer. Zijn moeder heeft hem volledig geconditioneerd: ze maakte hem bang voor de buitenwereld, en deed er alles aan om hem zo lang mogelijk bij zich te houden. In die zin heeft ze eigenlijk over haar graf heen geregeerd.
Je boek begint met een scène waarin ze hem, vanuit haar ziekbed, laat beloven om niemand over haar dood te vertellen. Stond de opbouw van je verhaal al vast, tijdens de gesprekken met Piet?
Die scène toevallig wel, omdat ik het een ontzettend sterk beeld vond. Het bevat alles: dood, belofte, trouw. Maar ik begin nooit met schrijven voordat ik alle informatie heb. Het is als een lego-bouwpakket: op het moment dat ik een constructie wil bouwen, moeten alle stenen al aanwezig zijn. Je kunt van tevoren namelijk wel een duidelijk plan opstellen, maar de ervaring leert dat het verhaal het op een bepaald moment overneemt. Dat betekent niet dat het schrijven automatisch gaat, maar wel dat je je oorspronkelijke idee helemaal moet loslaten.