Kort verhaal: Het is een gave
De keuze tussen rijkdom, wijsheid en schoonheid. Een verhaal uit het oude Griekenland door Walter Koppe.
‘Een verrassende combinatie, prins Paris. U bent een even goede strateeg als onderhandelaar. Ik verlies niet vaak,’ klinkt door de koele avondlucht. De stem van koning Menelaos is zo hard als het marmer van de kamer om hen heen en vergruist de vriendelijke woorden. ‘Is dit spel populair in Troje?’ Hij wenkt een bediende om het bord en de stukken op te ruimen.
‘U bent te vriendelijk, majesteit. In Troje kennen maar weinig mensen dit spel. Ik speel voornamelijk tegen bezoekers uit Griekse steden,’ antwoordt Paris.
‘Dan moet u een gave hebben,’ concludeert Menelaos. ‘Ter ere van ons verdrag en de terugkeer van mijn vrouw houden we morgenavond een banket, met enkele wedstrijden. Eén daarvan is een dichtwedstrijd. Ik hoop dat U, samen met mijn vrouw, de winnaar wilt aanwijzen. U mag hier en nu het onderwerp bepalen.’
‘Het zal me een eer zijn, majesteit.’ Na enig denken besluit Paris: ‘Het onderwerp is gebergten. Goedenacht, sire en tot morgen.’ Hij neemt met een korte buiging afscheid van de koning van Sparta. Een gave, hoe dicht bij de waarheid. Paris loopt peinzend naar zijn verblijf. Weer wordt hij met een oordeel opgescheept. Maar hij heeft ze beet: Ha, gebergten voor deze laaglanddichters.
‘Welkom, prins Paris,’ roept Menelaos en wuift de menigte uit elkaar om Paris een doorgang te geven. Wanneer hij dichterbij komt ziet Paris de vrouw naast Menelaos. Bij de bliksemschichten van Zeus. Zij is het, de vrouw die Aphrodite hem heeft voorgespiegeld. De mooiste vrouw op aarde. Menelaos introduceert hen. ‘Prins Paris, mijn echtgenote Helena, dochter van koning Tyndareus van Sparta. Helena, liefste, Paris van Troje, zoon van koning Priamos.’
Helena’s glimlach is even koel als haar ogen. ‘Uw faam is u vooruit gesneld, prins. Ik ben verheugd u te ontmoeten.’ Paris houdt haar uitgestoken hand iets te lang tegen zijn lippen, en probeert luchtig: ‘Mijn faam als wat?’
Helena trekt haar hand delicaat terug en gebaart naar de lege stoel naast Menelaos.
Het banket is overvloedig en voortreffelijk, zoals men verwacht van een rijke en plichtsgetrouwe gastheer als Menelaos. Wedstrijden scheiden de gangen. Bij de dichtwedstrijd blijken berggezichten inderdaad te hoog gegrepen voor de gemiddelde Peleponesische dichter. De gedichten zijn matig tot slaapverwekkend. Over de winnaar worden Helena en hij het snel eens. De prijs gaat niet naar de technisch beste dichter, maar naar een veelbelovende jongeling die het aandurft van gebaande paden af te wijken.
Hij merkt dat hij Helena vaak aanstaart. Haar gezicht is een godin waardig. Een uitgekiend simpele japon verhult en belooft een lichaam waar zijn handen onweerstaanbaar naar toe worden gelokt. Zijn pogingen om haar in een geanimeerd gesprek te betrekken worden echter met koude hoffelijkheid afgewimpeld.
Enige dagen later strekt Paris zijn lichaam soepel uit op de voorplecht van het schip terug naar Troje. De laatste dagen in Sparta waren niet aangenaam. Menelaos moest onverwacht op reis naar Kreta. De achtergebleven Helena had hem zoals het betaamd met alle égards behandeld. In Paris’ ogen werd ze steeds begeerlijker. Hij wilde, nee moest bij haar zijn. Zijn toenaderingspogingen werden echter met koele en efficiënte beleefdheid afgewimpeld.
Was zijn nacht met één van haar hofdames haar misschien ter ore gekomen, of was zij echt ongevoelig voor zijn charmes? Na een paar dagen nam Paris verward afscheid. Het voelt als een vlucht.
Zijn gedachten gaan uit naar andere vrouwen die hij heeft gekend. Van de adellijke dames tot de dienstmaagden, huisslavinnen en herderinnen die tot hem aangetrokken waren voor een avontuurtje of kortstondige affaire. Allen vallen in het niet bij de beeldschone, ongenaakbare Helena.
Op de voorplecht beleeft Paris de middag van zijn lotsbepalende oordeel opnieuw. Hij was toen een eenvoudige herder in het Ida gebergte en gelukkig getrouwd met Oinone. Hij zit met zijn rug tegen een boom en soest in de middagzon. Zijn schapen grazen rustig in het nabije veld.
Uit het niets verschijnen een man met een gevleugelde helm en drie vrouwen van onaardse schoonheid. Hij beseft met een schok dat het godinnen moeten zijn. Hij herkent ze. De uit het schuim der zee geboren Aphrodite, Hera, de machtige echtgenote van de nog machtigere oppergod Zeus, en Pallas Athene, de uit het voorhoofd geboren dochter van Zeus. De man is de god Hermes, boodschapper der goden. Hij overhandigt een inmiddels trillende Paris een gouden appel met het opschrift “voor de mooiste”. ‘Op last van Zeus moet je deze appel uitreiken aan wie van deze drie godinnen je de schoonste vindt.’ Hermes verdwijnt zoals hij gekomen is.
Paris is verbijsterd, én verontwaardigd. Moet hij als eenvoudige sterveling een keuze maken, waaraan zelfs Zeus zich niet wil branden? Maar stervelingen kunnen opdrachten van goden niet weigeren, zeker niet één van de oppergod.
Hij draalt heen en weer voor de godinnen. De één is nog mooier dan de ander. De godinnen raken ontstemd over zijn aarzeling.
Dan neemt Aphrodite hem apart en tovert uit slierten mist het beeld van een ongelooflijke vrouw. ‘Als je mij de appel geeft,’ fleemt ze, ‘zal de mooiste vrouw ter aarde je liefhebben en je echtgenote worden.’
Vervolgens toont Hera hem kastelen, rijkdommen en horden mensen die zich voor zijn voeten op de grond werpen. Zij belooft hem de macht over heel Azië.
Athene op haar beurt fluistert hem toe dat hij wijsheid en krijgskunde zal verwerven als hij haar kiest. ‘Veel bestendiger dan wat de anderen bieden.’
Paris blijft aarzelen: als schoonheid het criterium is, kan hij niet kiezen. Hij richt zijn aandacht op de voorgespiegelde verleidingen. De macht over Azië klinkt als veel te hard werken en teveel verantwoordelijkheid. En is hij niet al gelukkig getrouwd? Aarzelend overhandigt hij de appel aan Athene.
Hera heeft te veel waardigheid om iets te laten merken. Zij draait zich om en lost op. Aphrodite sist hem toe: ‘Nu zul je nooit meer met een vrouw gelukkig zijn,’ en verdwijnt in een oogverblindende flits. Athene neemt zijn gezicht in haar handen en drukt een kus op zijn voorhoofd. ‘Daal van je berg af naar Troje. Daar zal je herkend worden als de verloren gewaande zoon van koning Priamos en zal je waarde van mijn gift leren kennen.’
Priamos was echter niet gecharmeerd van Paris’ huwelijk en liet het nietig verklaren. Een wulpse bergnimf met een naam die naar wijn verwijst, is geen geschikte gemalin voor een prins van Troje. Ook al is ze de dochter van een riviergod. Zijn daarna gearrangeerde huwelijk met een doorgaans slecht gehumeurde Anatolische prinses blijkt een uitstekende zet te zijn voor de welvaart van Troje. Voor Paris echter is het een liefdeloze verbintenis. Het huwelijk is ook kinderloos, hoewel Paris plichtsgetrouw met enige regelmaat probeert dat te veranderen.
Een gunstige wind zal het schip voorspoedig naar Troje voeren. Priamos zal tevreden zijn over het gesloten verdrag en zal hem de nodige eer verlenen. Echter te snel zullen ze aanmeren, en te snel moet hij terugkeren naar zijn liefdeloze huwelijk.
Enige decennia later viert een koningsechtpaar, Odysseus en Penelope, hun dertigjarig huwelijk. Door een combinatie van sluwe diplomatie en strategische huwelijken hebben zij hun eilandkoninkrijk Ithaka uitgebreid. Af en toe was een met chirurgische precisie uitgevoerde militaire exercitie nodig, waarbij ze konden rekenen op hun ongedurige medekoning en vriend Achilles. Ithaka, omringende eilanden en een stuk vasteland vormen nu een kleine, maar welvarende staat.
Honderden jaren later richt op het eiland Chios een dichter zijn gezicht naar de middagzon. ‘Beschrijf voor mij, o Muze, de machtige muren van Ilyon en de pracht en praal van Priamos’ tijdloze stad.’ Hij prevelt nog een paar strofen. Het begin is er, denkt hij, maar het kan en moet beter. Zijn niet door ogen geleide hand pakt trefzeker een bokaal. Hij neemt een teug en plengt volgens zijn gewoonte de laatste slok aan zijn muze. ‘Kun je alsjeblieft iets meer je best doen?’, smeekt hij zachtjes, ‘Ik heb je nodig.’
Enige honderden kilometers naar het westen meandert de Tiber door een heuvellandschap en mondt even verder uit in zee. Een eenzame wolvin ligt op haar favoriete plekje.
Vreemd dat die lange achterpootlopers hier nog niet hun grote bovengrondse holen hebben gebouwd, denkt ze, dit is toch het soort plek dat ze zoeken. Ze moet zo op jacht, maar geniet nog van de combinatie van de afkoelende lucht en de warme avondzon op haar vacht, en van de rust.