Linda Polman: ‘Schrappen schrappen schrappen, tot je uiteindelijk de bouillon van het verhaal overhoudt.’
Linda Polman is onderzoeksjournalist, schrijver en columnist. Polman publiceerde zeven boeken. De Crisiskaravaan, over de achterkant van internationale humanitaire hulpoperaties, werd in 10 talen vertaald. In haar meest recente boek, Niemand wil ze hebben (2019), schrijft ze over het Europese vluchtelingenbeleid. Linda publiceerde o.m. in De Groene Amsterdammer, de Volkskrant en NRC, maar ook in bijvoorbeeld Granta, Geo en The Guardian. Elke maand schrijft ze columns in Wordt Vervolgd van Amnesty en de Militaire Spectator.
Je schrijft als onderzoeksjournalist over heel grote thema’s. Hoe ga je te werk, tijdens het schrijven van je boeken?
Jeetje, wat een grote vraag. Ik pik meestal een onderwerp waar ik jaren mee bezig ben. Gemiddeld kost één onderwerp me vijf jaar. Binnen die vijf jaar onderzoek ik, terwijl ik ondertussen artikelen voor kranten en tijdschriften schrijf. In die periode leef ik van de artikelen die ik verkoop. Ondertussen werk ik aan het grote masterplan: een boek over het onderwerp.
Heb je van tevoren een idee over wat je precies wil gaan schrijven? Of duik je tijdens het doen van het onderzoek allerlei onverwachtse paden in?
Dat laatste. Ik weet alleen dat ik gefascineerd ben door iets. Een heel lange tijd was ik bijvoorbeeld gefascineerd door vredesmissies van de VN. Stomtoevallig belandde ik in Somalië in één van die vredesmissies, daarvoor wist ik helemaal niets van het onderwerp af. Dat vond ik zo’n rare, fascinerende ervaring dat ik jarenlang vredesmissies van de VN ben gaan volgen. Ik ben naar Somalië geweest, naar Rwanda, naar Haïti. Steeds om mij te verdiepen in, en te verstoppen in vredeskampen.
Hoe kom je met de juiste mensen in contact?
Dat verschilt enorm. Toen ik met de VN bezig was, wilde ik schrijven over blauwhelmen. Om die te spreken te krijgen, moest je binnen hun kamp zien te komen. Dat lukte heel goed. De meeste mensen vonden het heel leuk dat je kwam, want ze verveelden zich vaak te pletter daar. Later ben ik gaan schrijven over humanitaire hulporganisaties – dan moet je bevriend zien te raken met de mensen die daar werken. Dat was soms lastiger, omdat ze vaak heel snel in de gaten hebben dat je een kritisch verhaal aan het schrijven bent.
Maar, voor alle onderwerpen geldt: ik ga erop af, ik strijk ergens neer – en vanaf daar ga ik opereren. Soms doe ik er jaren over om contacten te leggen.
De crisiskaravaan maakte internationaal veel los, sommigen zagen het boek als een politiek pamflet. Hoe sta je daar zelf in?
Het heeft internationaal enorm veel stof doen opwaaien, en is ook heel vaak vertaald. Er waren mensen die niet blij met het boek waren, omdat het een hele kritische blik geeft in de wereld van de humanitaire hulpverlening. Zij bestempelden het boek als pamflet, om de waarde ervan te bagatelliseren. Maar het was gewoon een journalistiek onderzoek.
Ik luisterde naar een podcastaflevering van Echt Gebeurd, waarin je vertelt over hoe je je tijdens het schrijven in een caravan opsloot, terwijl er ijspegels aan het plafond vastvroren. Zoek je dat soort extreme omstandigheden op, om te kunnen schrijven?
Ik heb dat zelf niet ervaren als extreem. Ik had die caravan, en zat er vaak te schrijven. Terwijl ik aan het schrijven was werd het winter, en toen ben ik simpelweg gebleven. Dat was misschien niet zo slim, maar dat kwam niet voort uit een verlangen naar extreme omstandigheden. Wat ik wel opzoek is de eenzaamheid. Ik heb de stilte om me heen nodig, waarin ik niet gestoord kan worden door anderen. In die caravan was dat in dat opzicht ideaal: daar zag ik nooit iemand. In die zin ben ik wel op zoek naar extreme, manische eenzaamheid.
Waar komt die behoefte aan eenzaamheid vandaan?
Voor mij is schrijven een proces waarbinnen je over ontzettend veel concentratie moet beschikken. Je bent bezig bent met een werk van 200 pagina’s, wat langzaam één geheel moet gaan vormen. Ik moet zo ver in dat schrijfproces komen, dat ik in mijn hoofd moet kunnen zien wat er op pagina 63 gebeurde – en welke consequenties dat heeft voor pagina 189. Het hele boek moet een compositie worden: alles moet met alles in verbinding staan. Het moet een begin, een einde en een midden hebben. Als ik aan het schrijven ben, ben ik daar 24 uur per dag mee bezig. Ik kan, en wil tijdens het schrijven niet uit die concentratie worden gehaald. Ik zou ook niet een week kunnen ophouden met schrijven – dan zou ik het overzicht weer kwijtraken.
Hoe weet je of het boek af is? Ik kan me voorstellen dat je zoveel materiaal over een onderwerp hebt verzameld, dat je er misschien wel 50 verschillende boeken over zou kunnen schrijven.
Daar begin je mee, met 50 boeken (lachend). Die boeken moet je vervolgens steeds kleiner maken, en condenseren, en nog kleiner maken: schrappen schrappen schrappen, tot je uiteindelijk de bouillon van het verhaal overhoudt.
Ik ken ook mensen die heel gestructureerd schrijven. Ze plannen van tevoren hun hoofdstukken, en wat er precies in die hoofdstukken moet gebeuren. Die manier van schrijven ken ik niet: ik heb eerst al die informatie nodig, om vervolgens stukken weg te kunnen gooien. Wat dat betreft is schrijven voor iedereen anders.
Vind je dat het zwaarste gedeelte van het schrijfproces, het schrappen?
Nee, dat vind ik juist heel onthullend. Het is een langdurig proces, wat soms tot veel woede en frustratie leidt – maar ik vind het iedere keer heel erg spannend om te ontdekken wat mijn verhaal nu eigenlijk is.
Je laatste boek, Niemand wil ze hebben, gaat over het vluchtelingendebat. Heeft het boek teweeg gebracht wat je hoopte?
Nee, helemaal niet. Ik had gehoopt op veel meer reacties. En nu, met corona, zakt de belangstelling voor het onderwerp helemaal weg. Ik heb heel veel lezingen moeten afzeggen. Maar het boek is nog lang niet over, het leeft nog steeds. En ik kan met dit onderwerp voorlopig ook nog wel voort: ik ben momenteel bezig met het maken van een scheurkalender over vluchtelingen. Daarmee hoop ik het vluchtelingendebat in Nederland een beetje een frisse kant op te sturen, als tegenwicht voor de extreemrechtse praat over migranten. Ik heb heel veel bekende Nederlanders gevraagd om mee te schrijven: mensen als Adriaan van Dis, Geert Mak, Sheila Sitalsing, Micha Wertheim en Dolf Jansen. Die geven allemaal hun visie op het onderwerp. Het wordt een heel leuke, mooie kalender. Daarnaast ben ik samen met documentairemaakster Ingeborg Beugel bezig met de opzet voor een documentaireserie voor Netflix.
Een heftig onderwerp, om je voortdurend mee bezig te houden.
Ja, en de situatie met vluchtelingen wordt alleen maar dramatischer. Mijn stelling is dat Europa een heel beroerd vluchtenlingenbeleid heeft: het is geënt op zo min mogelijk mensen binnenhalen. Daar bovenop verergert alles door corona. We waren al van mening dat vluchtelingen een gevaar zouden zijn voor onze cultuur, en onze normen en waarden – maar nu worden ze ook nog een gevaar voor onze volksgezondheid. Op dit moment hebben we geen flauw idee van wat zich in alle vluchtelingenkampen afspeelt. Er is niemand meer om daarnaar te kijken. Het probleem gaat voorlopig niet weg, en ik vind het een heel belangrijk probleem.
Verlamt de uitzichtloosheid van de situatie je als schrijver weleens?
Nee, helemaal niet. Ik ken de macht van de pen. Ik weet wat je kunt bereiken met je teksten, en ik zie het als mijn journalistieke taak om niet weg te kijken. Ik vind het ontzettend belangrijk dat we goed geïnformeerd over dit onderwerp blijven berichten: het gaat om miljoenen mensen, en het is volgens mij één van de allergrootste problemen van onze tijd. Dus het verlamt me totaal niet: ik word er alleen maar steeds bozer over.