Laura Weeda: “Ik wilde met verschillende perspectieven laten zien dat Bali een soort minimaatschappij is”
Laura Weeda bracht onlangs haar debuutroman Stemmen uit het paradijs uit bij uitgeverij Querido. Het boek gaat over Fay en Shariff, die met hun gezin naar Bali naar verhuizen. Al snel ontdekken ze dat ze daar niet met één, maar met vele andere culturen te maken hebben. Europeanen, Australiërs, Russen, Chinezen, Javanen en de oorspronkelijke Balinezen vermengen zich op het kleine eiland, ieder met zijn eigen dromen en verwachtingen, voor even of voor altijd. Stemmen uit het paradijs beschrijft een betoverende wereld bevolkt door gelukszoekers, geesten, neokolonialen en avonturiers.
Editio vroeg Laura naar het schrijfproces, haar grootste uitdaging tijdens het schrijven, en haar ervaringen als cursist bij Editio.
Stemmen uit het paradijs gaat over de multiculturele samenleving op Bali. Hoe ontdekte je dat je over dit onderwerp wilde schrijven?
In 2016 ben ik zelf met mijn man en drie kinderen op Bali gaan wonen. We wilden graag een tijd in het buitenland wonen en vanwege zijn Indonesische achtergrond en ons beider liefde voor het land, kwamen we daar terecht. In eerste instantie schrok ik van hoe de buitenlanders die zich er gevestigd hadden – Nederlanders, Fransen, Australiërs, maar ook toeristen – zich tegenover Indonesiërs gedroegen; ze leken een soort neokoloniale houding te hebben. De verhoudingen liggen er sowieso vreemd, omdat de meeste westerlingen die op het eiland leven zo veel meer geld hebben, al is er nu ook een grotere Balinese middenklasse aan het ontstaan. Dat gold ook voor ons natuurlijk, ook wij hadden meer geld dan de meeste Indonesiërs, en moesten bij de huur van ons huis personeel aannemen. Dat zorgde er ook voor dat ik vier uur per dag iemand om me heen had van wie ik de taal in eerste instantie niet kende, en ik was heel benieuwd naar haar belevingswereld.
Dit alles bij elkaar inspireerde me tot het schrijven van dit boek, waarin ik de vele verschillende perspectieven onderzoek. Gaandeweg bleek het natuurlijk allemaal veel ingewikkelder te liggen, kwam de neokoloniale houding van die expats misschien wel voort uit een soort frustratie dat hun dromen op dit paradijselijke eiland toch niet helemaal uit waren gekomen, en bleek de Balinese gemeenschap moeilijk toegankelijk, hoe welkom je ook werd geheten en hoe hard je ook je best deed. Onze bezoekers waren geneigd de grote beleefdheid van de Indonesiërs, die ze ook tegenover elkaar hebben, als nederig te zien; ook een interessant misverstand. Hoe langer we er woonden, hoe meer we inzagen hoe complex alles lag. Daarover zaten we elke avond samen na te praten op ons balkon, met kreteks en whisky die onze gasten uit Nederland voor ons meenamen.
Welk onderzoek heb je verricht voor je verhaal, en hoe heb je dat gedaan?
Het wonen daar was het belangrijkste deel van mijn onderzoek. Maar ik ben nadat we in 2019 terugkwamen nog drie keer terug geweest om daar te schrijven en mensen te spreken. Het boek heeft veel perspectieven en ik kon me in sommige personages moeilijk inleven, ik denk omdat hun belevingswereld zo ver afstond van die van mij. Daarvoor heb ik bijvoorbeeld veel gesproken met een Balinese vriend die lesgaf op de school van mijn kinderen.
Voor welk perspectief heb je gekozen, en waarom paste deze bij dit verhaal?
Ik heb gekozen voor een perspectief vanuit verschillende personages. Ik wilde ten eerste laten zien hoe Bali een soort minimaatschappij is, waarin niet alleen de Balinezen zelf en de toeristen en expats zijn vertegenwoordigd, maar ook verschillende lagen binnen die Balinese samenleving, vanwege het kastenstelsel. Zo zijn er de onderlinge verhoudingen tussen Balinezen en Javanen, de verschillende nationaliteiten die zich op het eiland hebben gevestigd en de verschillende nationaliteiten die zich er tijdelijk vestigden. Boven dit alles steeg de cultuur van Bali zelf uit – met de begeestering van de natuur, reïncarnatie, de onontkoombare ceremonies – waartoe niemand behalve de Balinezen zelf echt toegang leken te krijgen, terwijl iedereen daar wel naar op zoek leek te zijn.
Daarnaast wilde ik laten zien hoe het kolonialisme maar blijft doorwerken op de onderlinge verhoudingen, al is het alleen al psychologisch: schuldgevoel (wat vaak wordt goedgepraat) en schaamte, maar dus ook de grote onderlinge ongelijkheid. Voor deze thema’s leek het me interessant om steeds de motieven van het personage zelf te belichten, in plaats van om deze vanuit een alwetende verteller te duiden of vanuit één enkel personage te laten zien.
Welke cursussen heb je precies gevolgd bij Editio?
De cursussen Fictie 2 en Fictie 4. Toen ik de cursus Fictie 4 deed bij Anja Sicking had ik al veel van mijn boek op papier en heb ik enkele hoofdstukken ingeleverd als eindopdracht. Zij heeft me toen aangemoedigd om verder te schrijven.
Hoe hebben de cursussen jou geholpen bij het schrijven van je verhaal?
Die aanmoediging was voor mij veel waard, ook omdat ze er een tijd aan verbond: ze raadde me aan er een jaar aan te werken. Ik heb druk werk, dus ben heel erg gebaat bij deadlines. Ik was ook blij met de reacties van medecursisten. Voor de andere opdrachten had ik andere verhalen geschreven, en over deze bijdrage was iedereen zonder meer het meest enthousiast.
Hoe kwam je bij Querido terecht? En hoe was de begeleiding van jouw redacteur Josje Kramer?
Nadat ik in 2020 was genomineerd voor de Joost Zwagerman Essayprijs, werd ik door een aantal uitgeverijen benaderd. Naar aanleiding van het essay werd ik aan Josje voorgesteld. We hebben een aantal gemeenschappelijke vrienden en kennissen, en bovendien heb ik lang geleden, toen zij nog bij Prometheus werkte, een keer een verhaal in opdracht van haar geschreven. Het klikte meteen. Ik ben heel blij met haar begeleiding. Josje vormt een heel sterk team met Vincent Schmitz, waarbij zij zich volledig beperkt tot metaniveau, en hij heel precies op zinsniveau kijkt. Daardoor hoeft zij zich niet te laten afleiden door details en had ze hele rake opmerkingen over o.a. inhoud, opbouw en personages.
Je bent zelf ook redacteur. Heeft dit jou geholpen bij het schrijven en redigeren van dit boek?
Bij het schrijven denk ik wel. Als je zo veel leest, en ook vertaalt, krijg je wel een gevoel voor wat stilistisch wel en niet werkt. Wat redigeren betreft: bij een ander kan ik vaak feilloos zeggen wat overbodig is of ontbreekt, maar bij mezelf kan ik daar eindeloos over twijfelen. Ik merk wel dat ik me daarin ook kan trainen.