Eveline Stoel: ‘Het gewone bijzonder máken: dat is pure vertelkunst.’
Eveline Stoel (1971) schreef als freelance journalist voor diverse kranten en tijdschriften, waaronder NRC Handelsblad, Het Parool en Psychologie Magazine. In opdracht van uitgeverij Thomas Rap begeleidde ze Aart Staartjes bij het schrijven van twee autobiografische boeken en in 2010 debuteerde ze zelf, met het non-fictieboek ‘Asta’s ogen. De levenskracht van een Indische familie’ (Nijgh & Van Ditmar). Hiervan werden meer dan 50.000 exemplaren verkocht, alsmede de filmrechten. Haar meest recente boek is een journalistieke roman over de Catalaanse kunstenaar Emilio Vilá, ‘De affichekoning’ (2018). Vanaf 16 september begeleidt ze de cursus (Auto)biografie Schrijven.
Uw laatste boek beschrijft het leven van de Catalaanse affichemaker Emilio Vilà. Wat intrigeerde u zo aan deze man, dat u besloot om een biografie over hem te schrijven?
Ik was vooral gefascineerd door zijn museum, een vervallen gebouw in een middeleeuws dorp boven Barcelona. Weinig mensen kennen het; het is een verborgen schat die ik per toeval heb ontdekt. Emilio Vilá werd hier geboren, had tekentalent en zou in Parijs een van de eerste affichemakers van filmmaatschappij Pathé worden. Hij verdiende een fortuin, maar verloor alles door de Beurskrach en keerde uiteindelijk terug naar Catalonië. Daar richtte hij met zijn laatste krachten dit museum op, waar nog maar zelden iemand komt. Het is een intrigerende plek, vol prachtige posters en schilderijen. Vergane glorie op z’n mooist. Ik was benieuwd naar de man die zo wanhopig had geprobeerd om niet vergeten te worden, maar dat uiteindelijk toch werd.
Hoe bent u te werk gegaan bij het schrijven van dit boek? Vergaart u informatie alvorens u begint met schrijven – of gaan die twee zaken hand in hand?
Bij mij gaat het hand in hand. Het begon met nieuwsgierigheid naar Emilio Vilá, maar toen ik aanklopte bij het museum om te zien of er een boek in zat, vond ik nóg een verhaal: dat van de familie die het museum erfde na Vilá’s dood. Het gebouw en de hele collectie – inclusief de vermeende Modigliani’s die de kunstenaar bezat – kwamen in handen van zijn huishoudster. Zij had geen verstand van kunst en bleek een gemakkelijke prooi voor oplichters, wat spannende verhalen opleverde. Tegenwoordig wordt het museum gerund door haar kleinzoon Jeffrey. Hij is de eerste binnen de familie die zich afvroeg wie Vilá’s eigenlijk was en we besloten dat samen te gaan uitpluizen. Uiteindelijk heb ik van Jeffrey mijn hoofdpersoon gemaakt. Dit bleek een handige vertelvorm: de lezer volgt hem op zijn zoektocht, die in werkelijkheid onze gezamenlijke zoektocht was. Terwijl Jeffrey het museumarchief doorspitte, ging ik bijvoorbeeld in Parijs Vilá’s gangen na. Al die informatie heb ik in deze vertelvorm gegoten en gaandeweg kwam daar steeds meer bij.
Als schrijver van biografieën duik je volledig in het leven van iemand anders. Hoe zou u de band omschrijven tussen u en de mensen waarover u schrijft? Verandert die band op het moment dat het boek af is?
Ik heb twee biografieën geschreven over mensen die al waren overleden. De eerste – de Indische oma van mijn vriend – heb ik nog gekend, maar mijn boekplan ontstond pas na haar dood. Ik vind het ontzettend jammer dat ik Asta nooit persoonlijk heb kunnen vragen naar haar levensverhaal. Tegelijkertijd besef ik dat ze het me waarschijnlijk niet had verteld. Ik heb Asta leren kennen door mijn research naar haar leefwereld en de verhalen van haar broer, zus en kinderen. Al schrijvend heb ik een band met haar opgebouwd. Een paar keer kreeg ik zelfs het gevoel dat Asta me in de juiste richting ‘duwde’ wanneer ik vast zat. Misschien was dat wel goena-goena, magie, iets waarin ik vroeger absoluut niet geloofde. Ze is me in elk geval dierbaar geworden. Omdat Asta de overgrootmoeder van mijn kinderen is, maar ook omdat ik mijn eerste boek aan haar te danken heb.
Emilio Vilá’s verhaal kruiste mijn pad pas 50 jaar na zijn dood. Terwijl Asta slechts één A4’tje met informatie over haar leven naliet, schreef Emilio een dikke stapel memoires. Toch ben ik hem niet zo dicht genaderd als Asta. Tegen de tijd dat hij zijn herinneringen vastlegde, leefde Emilio als een kluizenaar en was hij boos op alles en iedereen. Dat kleurde zijn memoires inktzwart, terwijl ik wist dat hij ook een fantastisch, glamoureus leven heeft geleid. Dat heb ik dus zelf moeten reconstrueren. Omdat er nog maar weinig mensen zijn die Emilio persoonlijk hebben gekend, blijft hij mysterieus. Maar dat vind ik juist wel mooi; het past bij zijn verhaal. Nadat ik hem tijdens het schrijven steeds probeerde te ‘grijpen’, bezie ik hem nu met een zekere afstand. Zijn boek kan dicht. En met Jeffrey ben ik bevriend geraakt, we app-en elkaar regelmatig.
Zou je, volgens u, in principe over elk leven een interessante biografie kunnen schrijven?
Absoluut. De crux is de manier waarop dat levensverhaal wordt verteld. Een bewogen leven kan toch een flutboek opleveren en een op het oog saai leven kan in handen van een vaardig schrijver een boeiend boek worden. Het beste voorbeeld is natuurlijk Het zwijgen van Maria Zachea van Judith Koelemeijer, over twaalf broers en zussen die voor hun moeder zorgen nadat zij een hersenbloeding heeft gehad. Veel bijzonders gebeurt er niet, maar dit boek geeft een haarscherp beeld van opgroeien in een groot gezin in de jaren vijftig en zestig. Het gewone is dus bijzonder gemáákt. Dat is pure vertelkunst.
Waaraan schrijft u momenteel?
Als freelance journalist schrijf ik voor verschillende tijdschriften en voor een uitgever begeleid ik schrijvers bij het stroomlijnen van hun manuscript. Ondertussen broed ik op plannen voor een nieuw eigen boek. Maar dáár ga ik natuurlijk nog niets over loslaten…
Heeft u tips voor beginnende schrijvers?
Herlees boeken die je goed vindt en probeer na te gaan waaróm je ze zo goed vindt. Is het de manier waarop de personages zijn weergegeven? Zijn het de dialogen? Zit het ‘m in de details? Zijn de rode draden goed aangebracht? Ga daar vervolgens zelf mee aan de slag, op jouw eigen manier.
Welke auteurs leest u graag?
In mijn kast staan meerdere boeken van Carlos Ruiz Zafón, omdat hij de ziel van Barcelona zo knap heeft gevangen. Ik denk dat Zafón op zijn beurt geïnspireerd was door Eduardo Mendoza, schrijver van mijn lievelingsboek: De stad der wonderen. Dat las ik toen ik achttien was en in Barcelona woonde, en misschien kwam het daarom extra ‘aan’. Het was de eerste keer dat ik de kracht van een goed verhaal ondervond. Eigenlijk is het gewoon een boek over de geschiedenis van een stad, maar doordat Mendoza deze geschiedenis verpakt in het levensverhaal van een plattelandsjongen die het schopt tot de rijkste man van Barcelona, merk je daar niets van.