Inzending schrijfopdracht – “Camel zonder filter”
Onlangs kwam de schrijfopdracht over perspectieven online. Editio spoorde schrijvers aan om een jeugdherinnering te beschrijven vanuit drie perspectieven: het ik-perspectief, een alwetende verteller en het perspectief van een ouder/verzorger. Hoe beleven de personages dezelfde gebeurtenis? Verschillen hun reacties? En hoe denken ze over de andere personages?
Tussen de inzendingen zat het verhaal van Veronique van Zanten, een jaren 70 verhaal vanuit verschillende perspectieven beschreven. Lees het hieronder.
Camel zonder filter
Ik ben vrolijk want vandaag zien we Pepe en Maria weer. Na een paar zomers niet op het eiland te zijn geweest ben ik met mijn vrouw, zoontje en dochtertje op weg naar onze oude vrienden. Onze witte huurauto rijdt als een zonnetje. De snelwegen zijn flink verbeterd. Deze grote rotonde ken ik nog niet. Ik stuur soepel de brede bocht door. Een Camel zonder filter erbij. De tabak knettert in de autoaansteker. Mijn dochter houdt van het scherpe brandluchtje dat eraf komt. Mijn autoraampje is open en de wind is warm. Mijn zoontje probeert vanaf de achterbank iets te zeggen. Ik versta er niets van. Mijn vrouw kijkt me opeens met grote ogen aan. Ik vind haar nog altijd mooi, helemaal zo met die rode lippen. In mijn achteruitkijkspiegel zie ik in een flits iets wits over de weg rollen. En een kerel in een overhemd die pal voor alle auto’s staat, zijn armen wijd.
Het is erg warm in Spanje die zomer. Het asfalt van de grote nieuwe rotonde is zacht en ruikt naar teer. Vier drukke grote wegen komen er bij elkaar om vanuit daar de verkeersstromen over het eiland uit te laten waaieren. Plots rolt er een kluwen van iets wits over de weg. Het komt tot stilstand tegen de hoge stoeprand van het eiland in het midden. Geen van de automobilisten die voor de stoplichten staan te wachten ziet dat gebeuren, behalve de zakenman die wat verder achterin staat. Hij springt uit zijn auto en gaat midden op de weg staan, pal voor alle andere auto’s. Zijn armen wijd. De lichten springen op groen. Iedereen toetert. Ergens voorbij de rotonde stopt een witte auto met gierende remmen. Het witte hoopje beweegt, ontvouwt zich tot een klein blond meisje. Haar jurk is her en der kapot. Jaren later zitten de donkergrijze asfaltkorrels nog onder de huid van de littekens op haar knieën en haar ellebogen. Haar moeder is er dan allang niet meer.
De binnenkant van de autodeur is van rood leer. Mijn vader zit achter het stuur. Mijn hoofd bonkt af en toe zachtjes tegen de deurhendel aan, want ik lig een boekje te lezen. Ik ben nog niet groot genoeg om boven de rand van het raam uit te komen. Mijn moeder stift haar lippen in het spiegeltje van de zonneklep. Er knettert iets. Ik ruik het lekkere scherpe luchtje dat ook altijd aan de handen van mijn vader kleeft. Onze auto maakt langzaam een sterke beweging naar links en mijn broertje doet zijn best om niet tegen mij aangedrukt te worden. De autodeur zwaait langzaam open en ik tuimel geluidloos naar buiten. Het voelt alsof het heel lang duurt. Ik maak een balletje van mezelf. Mijn witte jurk draait zich om me heen. Ik rol en rol en rol over een zachte zwarte weg. Tot ik tegen iets hards aan bots. Uit mijn ooghoeken zie ik een meneer in een wit overhemd en een zwarte broek, hij houdt zijn armen wijd. In de verte gloeien de remlichten van een auto. Mijn moeder stapt eruit en rent naar me toe.