Sabine Vedder-Averdonk – Nooit meer een sausje

In aanloop naar de prijsuitreiking van de Debutantenschrijfwedstrijd 2024 publiceren we de inzendingen van de shortlistkandidaten. Deze keer het fictieverhaal van Sabine Vedder-Averdonk. 

Sabine Vedder-Averdonk (1979) kwam na haar eerste ochtend op de kleuterschool teleurgesteld naar buiten: nu zát ze op school en kon ze nóg niet lezen! Het werd uiteindelijk haar grootste hobby. Later bleek ze schrijven ook leuk te vinden. Eerst vooral verhalen en blogs vanuit haar eigen leven, later meer fictie. Nu schrijft ze ook beroepsmatig, voor ondernemers met gebrek aan tijd, zin of inspiratie. Daarnaast is Sabine leerkracht basisonderwijs.

 


Nooit meer een sausje

Hij probeerde het muntje in het winkelwagentje te duwen, maar het lukte niet. Hij keek om zich heen en duwde nog eens, wat harder nu. Het ding wilde er niet in. Schuchter glimlachend keek hij het meisje aan dat op hem kwam toelopen. Ze was nog jong, dacht hij. Haar haar zat in een paardenstaart en ze droeg een blauw jasschort met het logo dat hij zo goed kende van de spullen op de ontbijttafel.
‘Dat hoeft niet meer,’ zei ze vriendelijk. ‘Die wagentjes moeten nog aangepast worden, maar er hoeft geen muntje meer in. U kunt ‘m zo meenemen.’
Nu pas zag hij dat er een tie-wrap om de opening was vastgemaakt. Oké, er hoefde dus geen muntje meer in een winkelwagentje. Het was gewoon weer zoals heel vroeger. Hoe lang zou dat al zo zijn? ‘Fijne dag verder!’ Het meisje liep vrolijk terug naar de balie bij de in- en uitgang van de winkel.
Hij liep langzaam met zijn wagentje het poortje door, een stukje over de groenteafdeling richting de geur van versgebakken brood. De winkel strekte zich voor hem uit en hij stopte. Links zag hij meters pasta, rijst, sauzen… Hij zocht of hij iets bekends tussen al die exotisch uitziende etenswaren zag staan. Tevergeefs, dit was de verkeerde hoek. Verward keerde hij ineens zijn wagentje en ramde daarmee een andere kar. De vrouw erachter schrok en keek hem met grote ogen aan.
‘Pardon,’ mompelde hij en keek naar de aderen op zijn handen op de duwstang. Zijn hart bonkte in zijn keel en hij liep weg richting de groentetafels. Zijn hartslag daalde toen hij daar bloemkool, broccoli en andijvie zag liggen. In het rek ernaast lagen verschillende kleuren zakken aardappelen in verschillende maten. Hij koos een groene zak van drie kilo en zocht de mooiste bloemkool uit. Dit was al gelukt. Hij gunde zichzelf een kleine pauze en staarde voor zich uit. Zijn vaste greep om de duwstang verslapte. Hij hoorde het geluid van de wielen van hoge rolcontainers waar opgeschoten, pukkelige jongens mee door de winkel liepen met veel bravoure. Gegiechel van de caissières aan de andere kant van de stelling, de flapperende klapdeuren naar het magazijn, het overgaan van een telefoon, ‘ding-dong’ van de broodoven en in zijn hoofd de stem van zijn vrouw: ‘Met een sausje.’
Een sausje. Voor de bloemkool. Wat had je daar voor nodig? Melk deed ze er altijd in. En poeder uit een geel pakje. Hij vervolgde zijn tocht, kwam nu langs het brood en legde een tarwebruin in het wagentje. Hij liep de bocht om en bleef verbaasd staan kijken. Aan zijn rechterhand begon een koeling in de wand van ongeveer twee meter hoog, meters en meters lang, afgesloten door kunststof deuren. Hij schuifelde langs slagroom, crème fraîche, kwark, chocolademousse en werd wat geruster toen hij de vanillevla bereikte. Dat kon ook mee, een halve liter vla. Een toetje was nu ook geregeld. Iets verderop, voorbij talloze merken en soorten drinkyoghurt, vond hij melk. Melk moest er komen, melk en een geel doosje. En vlees. Hij stond midden in het gangpad stil. Gehakt? Dat zag hij nog niet zitten. Wat moet daar doorheen om er ballen van te kunnen draaien? Slavinken, die zou hij wel kunnen bakken.
‘Pardon!’ Hij werd opgeschrikt uit zijn gedachten door een ongeduldige stem. Een jonge vader met een dreinend kind voorin zijn kar wilde hem passeren, maar hij stond in de weg. Hij manoeuvreerde zijn kar opzij om plaats te maken. Het lukte hem met veel moeite om de vleeskoeling te bereiken. De kar werkte niet goed mee en hij werd overweldigd door alles wat hij zag en de drukte om hem heen. Er lag nog een pakje slavinken. Twee slavinken in een kunststof bakje met folie er overheen. Heel stil stond hij voor de koeling, zijn blik vast gericht op de slavinken. Twee waren het er, een setje. Ze lagen gezellig zij aan zij in hun bakje. Hij hoorde zichzelf zijn neus ophalen. In alle bakjes zaten twee stukjes vlees. Twee of drie, soms vier, maar er waren geen bakjes met één stuk vlees en een lege plek ernaast. Hij knipperde een paar keer flink en veegde snel met zijn mouw langs zijn rechterooghoek. Langzaam en met een dieptriest gevoel legde hij het bakje in zijn kar. Hij liep nog een stukje verder en wist het toen niet meer. Hij stond weer stil, zijn gerimpelde handen zochten zekerheid om de duwstang van de kar. Hij voelde tranen over zijn wangen lopen. Een sausje. Een geel doosje. Zijn vrouw achter het fornuis, ritmisch kloppend met een garde. De geur van bloemkool en jus, haar gebloemde schort, haar fijne haar. Hij hield de stang strakker vast, kneep erin zodat zijn knokkels wit werden. Het kleed op tafel, het boerenbontservies en het bestek waar ze zo blij mee was. Ineens sloeg hij zijn handen voor zijn gezicht. Het geneurie dat nog net te horen was boven het geluid van de afzuigkap uit. Het dunne snot liep langs zijn polsen zijn mouwen in.
‘Gaat het, meneer?’
Haar bleke gezicht op het witte kussen, het infuus in haar dunne arm.
‘Kan ik u helpen?’
Haar berustende ogen, de slappe greep van haar hand, het zware ademen.
Hij pakte bedeesd een katoenen zakdoek en snoot zijn neus. Toen stond hij een tijdje de ongeruste mensen om zich heen aan te kijken. Hij schudde zachtjes zijn hoofd en draaide met kar en al om. Hij bracht steunend op de kar de bloemkool terug en schuifelde naar de groenteconserven. Daar zuchtte hij diep. Erwtjes uit een potje.