Jolein van der Ven – Anton

In aanloop naar de prijsuitreiking van de Debutantenschrijfwedstrijd 2024 publiceren we de inzendingen van de shortlistkandidaten. Deze keer het fictieverhaal van Jolein van der Ven. 

Jolein van der Ven (1991) zoekt met woorden naar de zin. Ze studeerde Journalistiek en vertelt als De Verwoorder de verhalen van mensen en bedrijven. Op Instagram speelt ze met taal, poëzie en perspectief onder de naam Inwoording. Haar gedichten haalden verschillende shortslist en bundels – waaronder de Top 100 van De Gedichtenwedstrijd 2023. De Optimist publiceerde onlangs haar verhaal Zeven Letters. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman.

 


Anton

Dit verhaal begon in de auto, onderweg naar Nijmegen. Nou ja, dit verhaal begon tientallen jaren voor de onfortuinlijke gebeurtenis van mijn geboorte, maar mijn deelname eraan begon in de auto. Onderweg naar Nijmegen.  

Ik luisterde naar een podcast waarin een schrijfster vertelde over de principes die tot haar nieuwste boek hadden geleid: dat trauma in de familielijn blijft zitten totdat iemand het heelt. Dat je een onbewuste verstrikking kunt hebben met iemand uit je familielijn. Iemand die nog leeft of overleden is, die je hebt gekend of niet.
´Ja, dat heb ik met de broer van oma.´ hoorde ik mijn stem zeggen. Ik schrok er zelf van.

 

II

Er zal een aantal maanden voorbij zijn gegaan waarin ik me liet meeslepen door de schijnbare urgentie van het alledaagse, toen ik aan de enorme houten eettafel van mijn tante zat en haar vroeg hoe dat nou eigenlijk zat met die broer van oma.
´Wie, David?’
‘Nee, die andere.’
‘Oh.’

Anton was al zo lang verboden onderwerp dat het even duurde voordat we op zijn naam konden komen. Blijkbaar kun je iemand dus daadwerkelijk de vergetelheid in drukken, mits je daar voldoende kracht voor gebruikt. Dat de vergetelheid geen betonnen oord was waarvandaan geen terugkeer bestond, was een nieuwe ontdekking voor me. Eentje met een verontrustende nasmaak in het licht van mijn levenslange wens om te verdwijnen. De optie dat ik altijd nog kon vergaan met een simpele sprong in de diepte, had me overeind gehouden gedurende de dertig jaar dat ik op aarde rondliep, immer peinzend over mijn keuze voor het bestaan.
Ik kon niet ontkomen aan de venijnige knipoog van hypocrisie nu ik hier aan de draadjes zat te frunniken die Anton misschien terug naar het hier en nu konden trekken. 

Bovendien waren er afspraken geweest. Om er niet naar te vragen. Om oma niet overstuur te maken. Verjaarden dat soort contracten een aantal jaar na iemands overlijden? Ik kon het alleen maar hopen toen ik mijn tante begon te verleiden tot medeplichtigheid.
Terwijl we stukjes aardappel heen en weer schoven op ons bord en onze woorden lieten centrifugeren met net genomen slokken water, probeerden we Anton terug de zichtbaarheid in te hengelen via de flinterdunne en rafelige draadjes voor handen. Eén voor één knapten ze onder ons gretig getrek. Het was niet gek, er zat het soort haast in onze bewegingen dat je voelt wanneer je iets doet wat niet mag. Even bang om te worden betrapt als enthousiast om op een schat te stuiten. 

We werden snel genoeg terechtgewezen. Na wat basisinformatie zoals zijn naam, geboorte- en sterftedatum en zijn status als de oogappel, botsten we al gauw op tegen het door de doden opgeworpen rookgordijn. 
‘Vraag het anders aan David’, opperde mijn tante.
‘Is die niet dood?’
‘Nee, die woont in Zwolle’. 

 

III

Ik ging naar Zwolle. Ik nam mijn beste vriendin Chris mee, wier broer ook zelfmoord had gepleegd. Maar dan in een systeem waarin geheimen als iets belachelijks en onnodigs werden bestempeld, waarin de dood geen einde maakte aan liefde of bestaansrecht. Misschien zou het iets zou toevoegen.  

David opende zijn voordeur voor ons met een grote glimlach. Hij zei dat ik sprekend op mijn moeder leek en dat ik haar wel missen zou. Ik zweeg en glimlachte met de beleefdheid van een vreemde.
We dronken thee en praatten over de zaken en mensen die we gemeen hadden, die tussen ons in hingen als welkome redenen dat het niet absurd was hoe we tegenover elkaar zaten. We deden ons best om geen vreemden te zijn.

En hoe meer we praatten, hoe meer de lijntjes tussen ons als dikke, kronkelende kabels uit de bodem omhoog getrokken werden, vol zichtbaar in het bleke daglicht van de kleine huiskamer. Ik herkende de trek van mijn oma in zijn wenkbrauwen en hij de neus van zijn zus onder mijn blik. We hadden allebei een hekel aan mierzoet gebak en aan die rare tante die in Duitsland was gaan wonen – en lachten op dezelfde kakelende manier toen we concludeerden dat Duitsland haar houden mocht. We waren beiden niet zulke praters. Woonden allebei het liefst alleen, of liever: werden allebei het liefst met rust gelaten. 

Gesterkt door de opvoerende warmte in zijn blik, het herhaalde porren van Chris´ vinger in mijn zij en het derde Mariakoekje in mijn hand vertelde ik hem wat ik in het dagelijks leven verzweeg. Dat ik al mijn hele leven leed aan depressies en suïcidale gedachten. Dat ik sinds mijn vroegste kindertijd had gevoeld dat ik er eigenlijk niet hoorde te zijn. Dat ik me afvroeg of dat misschien in de familie zat. En of hij iets kwijt wilde over het verlies van zijn broer, al die jaren geleden.
David keek me aan alsof ik hem zei dat ik graag een Powerpointje wilde maken van zijn grootste angsten en diepste geheimen. Toch begon hij te praten.

En alles wat hij zei, ging over wat al die jaren nooit was gezegd. Over hoe de schande die door de kerk en het omliggende dorp werd opgelegd, het verlies had moeten bedekken. Over hoe kaarsjes niet werden aangestoken voor mensen die zichzelf hadden gedoofd. Maar wat uitbleef, was de reden. Een vraag die David zich tot de dag van vandaag in stilte stelde. Het zwijgen en verzwegen worden was al vóór de dood ingetreden en was misschien zelfs onderdeel van de reden geweest. 

Anton had geprobeerd bij te dragen aan het einde der zwijgen. Er was namelijk, zo bleek, een brief geweest. Een brief van afscheid of verklaring, van verwijt of excuus, we zullen het nooit weten. Zijn moeder verbrandde hem na het lezen en nam de inhoud jaren later mee haar eigen graf in, waarin zo ook Antons poging tot openheid verdween.
Zoals meestal het geval is, zou het meerdere pogingen en zelfs meerdere generaties kosten om dit patroon te beëindigen. We kunnen allen enkel een stukje dragen, bijdragen en afdragen. 

 

IV

Later die dag stonden Chris en ik op het kleine, winderige kerkhof van wat ooit een Protestants kerkdorpje was geweest. Het rechthoekige stukje grond leek door de wereld vergeten terwijl mos en onkruid het in stilte heroverden. 

Ik was doodop van de verklaringen en gelegde lijntjes, vooral van die die ik niet uitgesproken had. Zoals dat mijn doodswens in mijn jonge jaren steevast was gegoten in een visioen waarin ik mijn kleine en overvolle hoofd op het koude staal van een treinspoor legde en dat dit volgens David was hoe Anton zichzelf had bevrijd.
Of het zwijgen, dat als zwarte olie door de familielijn was gesijpeld en tot op de dag van vandaag nuttige informatie bedekte. Of het gelijke aantal jaren tussen Antons dood en mijn geboorte – en mijn geboorte en mijn zoektocht naar hem. Het had me beter geleken om deze lieve, bejaarde man niet lastig te vallen met deze informatie. De vloek van het verzwijgen kon niet in één dag worden opgeheven.

Ik poetste het graf dat Anton volgens David en de steen deelde met zijn ouders, stak een kaarsje aan, legde bloemen neer. Maar niks zal hem zo eren, of mij zo bevrijden, als het blijven noemen van zijn naam.

 

Uit helingoverwegingen is de naam Anton in dit verhaal onveranderd.