Corianne Oosterbaan – De stad is een pretpark

In aanloop naar de prijsuitreiking van de Debutantenschrijfwedstrijd 2024 publiceren we de inzendingen van de shortlistkandidaten. Deze keer het fictieverhaal van Corianne Oosterbaan. 

Corianne Oosterbaan schrijft het liefst (speculatieve) fictie. Haar korte verhalen verschenen als Mammoetje bij Uitgeverij HetMoet en in Seizoenszine, Vers Beton en Tijdschrift Ei, en de anthologie Envisioning Other Futures. Ze werkt aan een roman vol sektarische trekjes, scams en inspirerende slogans voor succes.

 


De stad is een pretpark

 

1

‘Het is zo makkelijk om geld te verdienen. Kijk maar naar Amsterdam. Zorg dat je een TikTok-rij creëert voor je zaak, en je kunt zoveel slappe friet verkopen als je wilt. Ik snap niet dat niet meer mensen die kansen pakken. Het geld ligt haast op straat.’

De MANAGER, in een strak blauw pak, schoenen zonder zichtbare sokken, en een wit overhemd, slaat een stevige arm over de schouder van een jonge man met een lichtroze schort aan. Ze grijnzen allebei, witte tanden blinken. Achter hen een bord: frys [met een y-grec]: the one and only.

Een leeg patatbakje tuimelt over een grijze straat. Friet gaat over de toonbank in lichtroze bakjes met roze mayonaise. Toeristen met grote camera’s en de nieuwste iPhones maken foto’s van de friet. Een jongen jaagt een meeuw weg. De meeuw vliegt de helderblauwe lucht in, tot het een klein wit stipje is.

 

2

Het is stil op straat; de klok op de tramhalte: 06:12; de ochtendlucht een tint tussen lichtroze en babyblauw. In de verte loopt iemand over straat met een luidspreker hard aan en Freddy Mercury zingt: I want to break free…

 

3

De groen-witte rails van de Stadsachtbaan maken een looping die boven een oude fabriekshal uitkomt. Close-ups die de metalen buizen langzaam volgen, als de camera een karretje is.

‘De achtbaan is iets kleiner geworden dan eigenlijk het plan was.’ De manager kijkt vanaf het houten instapplatform uit over het achtbaandeel binnen in de hal met handen in zijn zakken. Meer close-ups van de groen-witte metalen buizen.

‘We wilden eigenlijk de grootste Stadsachtbaan van Europa hier neerzetten, maar dan zouden daar een paar van die huisjes daar voor moeten wijken. Allemaal gedoe, mensen boos, petities, demonstraties, van die bewoners… terwijl we echt iets moois in deze stad willen neerzetten. En nu is het dus niet de grootste, en hebben we nog steeds niet alle certificaten en dat soort papierwerk binnen. Dus nu staat ‘ie er maar te staan, stof te verzamelen.’

Shots van lege karretjes, lege wachtrijen volgen elkaar in hoog tempo op. ‘En wij maar geld erop verliezen. Daar hebben mensen dan weer geen oog voor. Jammer hoor.’

‘Waar hebben ze geen oog voor?’ klinkt een stem vanachter de camera.

‘Dat dit soort dingen geld kosten. En alleen maar om wat woninkjes. Mensen vergeten dat we hier ook geld mee verdienen, voor de stad.’

 

4

Aan de kade ligt een cruiseschip. De hele kade is afgezet door ijzeren hekken. Op de hekken zijn borden gemonteerd: hier geldt het Internationale Verdrag van de Zeevaart. De camera zoomt door de ijzeren afrastering heen. Bovenop het cruiseschip is een glijbaan gemonteerd. Er glijdt iemand doorheen, nog iemand, en dan een derde persoon die zo langzaam glijdt dat hij bijna stil komt te liggen in de plastic buis. Golven slaan tegen de kade. Het geluid van een generator. Op de rivier vaart een rondvaartboot. Een OUDERE MAN laat zijn hond uit naast de hekken. ‘Die boot, die ligt hier elk weekend. Altijd maar herrie ‘s avonds, ze bouwen alleen maar feestjes. Asociaal, wij maar klagen, bij het schip, het havenbedrijf, de gemeente… niemand die iets doet.’

 

5

Een winkelstraat met een mix van hippe, nieuwe zaken en oude winkels: een winkel vol Crocs, een seksshop, een zuurdesembroodbakkerij, een behangzaak. De straat heeft een brede stoep, terrasjes waar stoelen staan opgestapeld en vastgeketend zitten aan hun tafeltjes met ijzeren kabels. Mensen fietsen langs met rugzakken en laptoptassen, een tram stopt piepend bij de halte. Een shot de zijstraat in, een combinatie van klassieke, honderd jaar oude woningen en jaren tachtig woningbouw.

‘Er is daar verder niets hoor. We gingen het toch over Project Pretpark hebben?’

‘Maar dat is toch ook de stad?’

‘Nou, nee. Of ja, laat ik het dan zo zeggen. Er is daar verder niets interessants. Ja, woningen. Mensen. Een heel buurtje. Dat is het dan ook wel. Dat is niet belangrijk. Wij, en ik als manager, ontwikkelen locaties voor een bepaald segment, voor toeristen, of mensen met een wat bredere portemonnee. Vat het niet verkeerd op hoor, maar daar zit niet onze doelgroep.’

De manager loopt verder door de winkelstraat. De camera volgt. Hij staat stil bij een stroopwafelwinkel waar de wachtrijlinten net worden klaargezet door een medewerker in een goudkleurig T-shirt met de bedrukking Strooop! [met drie o’s]. Hij wijst naar binnen.

‘Kijk, je moet denken in termen van entertainment. Dat is ook waarom we onze afdeling Pretparkmanagement zijn gaan noemen. Niet iedereen was het daarmee eens binnen de gemeente, maar daar gaat het nu eenmaal om: entertainment, attracties, what attracts people? Attracties zijn niet alleen zo’n achtbaan of een reuzenrad, maar ook die luxe stroopwafelwinkel waar je echt geweest moet zijn volgens TikTok.’

‘En de marktkraam dan? Zijn die stroopwafels niet vaak veel beter?’

‘Daar gaat het niet om, of ze goed zijn. Je zult vast veel betere stroopwafels op de markt kunnen krijgen, maar het gaat hier om die premium experience, om de beleving, om het wachten op de ervaring. Alles in een pretpark draait om beleving, ook in de rij staan.’

De manager loopt weg en stapt dan in een donkerblauwe elektrische wagen die langzaam wegrijdt. De zon schijnt fel.

In de auto; de camera filmt vanaf de achterbank. Ze staan stil bij een stoplicht en de camera zoomt in op een man die in een slaapzak gewikkeld op de trap van een portiek zit. De manager fronst even en kijkt dan snel weer voor zich uit.

‘Wat vind je daarvan dan?’ vraagt de documentairemaakster.

‘Tja, het is een probleem, ja, al die daklozen. Maar niet onze afdeling, hè? Ik weet ook niet wat ik er mee moet, maar ik weet: ik moet ze niet in mijn straten. Dit zijn A-locaties. Die moeten netjes en schoon zijn. Je wil mensen niet afschrikken. Onze doelgroepen zijn hier om een leuke tijd te hebben en geld uit te geven, die moet je niet lastigvallen met allerlei grootstedelijke problemen. Er zijn vast genoeg mensen die zich er wel om bekommeren… andere collega’s…’

Het stoplicht springt op groen. De auto trekt snel op en slaat een hoek om. Aan het einde van de straat glimt een witte brug in het zonlicht, daar achteren schittert de skyline vol glazen skyscrapers.

‘En eigenlijk helpen wij ook, hè? Wij verdienen hier het geld. Geld dat andere afdelingen weer goed kunnen gebruiken. Mensen zeggen soms wel, jullie zijn het probleem, maar ik ben er van overtuigd dat wij juist de oplossing zijn.’

 

6

Mensen zonnen op strandstoelen op een stadsstrand in de haven, omringd door grote torens. Een skateboarder schiet de blauwe lucht in. Een oude man ingepakt in muts en winterjas op een scootmobiel rijdt in de brandende zon over een drukke stoep. Twee jonge mensen suppen door de oude haven. Een surfinstallatie tussen de drukste winkelstraten in; de golven hoog, het water nog leeg. Op de markt vliegt een meeuw vanachter een jongen langs en duwt het bakje kibbeling uit zijn handen. Tien meeuwen snellen toe en eten zijn kibbeling op.

 

7

Drie grote glazen torens naast elkaar. Witte wolken in een felbauwe lucht gereflecteerd door de ramen.

Binnen in de lobby van het gebouw glimt alles. Overal is glas. Roltrappen en liften brengen mensen naar boven. De camera filmt vanuit een glazen lift die omhoog gaat naar de 23e verdieping. De liftdeuren openen. Een groot kantoor met open werkplekken, minder dan de helft bezet. Ruiten van de vloer tot aan het plafond, met uitzicht op de skyline aan de andere kant van de rivier. Het water beneden glinstert in de zon.

Er hangt een bordje Pretparkmanagement op een bruine deur. De camera filmt stiekem door het glas naast de deur heen. Lichtbruine vloerbedekking, donkerzwart meubilair. De manager zit in een grote zwarte bureaustoel, voeten op het bureau. Hij pakt zijn telefoon.

‘Geert. Ha. Ik moet jou even ergens over spreken. […] Ik reed dus net door sector B, met die cameraploeg nota bene, door de Winkelstraat en daar waren nog een paar daklozen. En het is al negen uur geweest. We zijn al open, hè. […] Je was daar nog niet geweest? Hoezo niet? […] Wat? Daar heb jij toch niets mee te maken dat er eentje op een ander insteekt? Jouw taak is die straten schoonvegen. De politie of zo komt later wel, joh. Zorg jij nou maar dat je je werk doet. Ik wil dit niet nog een keer zien, ja? Make it happen.’