Mevrouw Schilder en ik – een verhaal van cursist Quint Italianer
De 25-jarige Quint Italianer volgde én voltooide de cursus Verhalende Journalistiek. En hoe. Quint kreeg tien weken begeleiding van tutor Linda Polman, en kwam met deze journalistieke longread op de proppen. Lees hier zijn intrigerende verhaal over een nog intrigerender buurvrouw.
Het was een koele lenteavond en ik kwam net terug van een wandeling, toen ik voor mijn deur een ambulance met lopende motor zag staan. Die moest hier wel voor haar zijn.
Ik rende met drie treden tegelijk de trap op en klopte aan bij mevrouw Schilder. De deur zwaaide open – een ambulancebroeder keek me verstoord aan. Vanuit de slaapkamer achter hem hoorde ik gedempte stemmen komen. Ik herkende de verwarde, nerveuze stem van mevrouw Schilder: ‘Wie zijn jullie?’
‘Wij zijn de verpleging. U bent gevallen, maar dat bent u vergeten.’
De ambulancebroeder werkte me vriendelijk de deur uit, en ik keerde terug naar mijn eigen woning. Vanuit mijn raam zag ik de ziekenwagen even later de nacht in verdwijnen. Ik dacht weemoedig terug aan mijn bezoekjes aan mevrouw Schilder: de bonbons die we achter elkaar naar binnen werkten, de liedjes die we zongen, zoals ‘Aan de Amsterdamse grachten’ en ‘Daar bij die mooie molen’, en alle keren dat ze mijn naam vergat.
Toen wist ik nog niet dat mevrouw Schilder niet meer zou thuiskomen.
Ik weet nog steeds niet zo goed wie mevrouw Schilder is. Voor mij begint dit verhaal in de herfst van 2017. Ik was net verhuisd naar de Spaarndammerbuurt in Amsterdam-West. Voor het eerst had ik, als mid-twintiger, een plekje helemaal voor mezelf. Om mijn internet aan te sluiten moest ik een schroevendraaier lenen. Ik klopte aan bij het appartement boven het mijne. C. Schilder, las ik op het naamplaatje.
Zacht gestommel. De deur opende. Een kleine, bejaarde vrouw stond in de deuropening. Ze droeg een te ruim roze vestje en een lange zwarte rok, haar glinsterende witte haren zaten door de war.
‘Wie ben jij?’ vroeg ze een beetje argwanend en met Amsterdamse tongval.
‘Ik ben Quint, uw nieuwe onderbuurman. Ik vroeg me af of ik -‘
De ogen achter haar hoekige brilletje lichtten op.
‘Oh, kom binnen, ik heb al zo lang geen bezoek meer gehad!’ riep ze enthousiast.
Nog nooit was iemand bij een eerste ontmoeting zó blij geweest om mij te zien.
Achter haar rollator waggelde mevrouw Schilder de gang door en ik schuifelde achter haar aan.
In de woonkamer lag wit hoogpolig tapijt, tegen de ene muur stond een vitrinekast met kopjes en schoteltjes erin, tegen de andere muur een kast met boeken van de Jehova’s Getuigen.
Langzaam liet mevrouw Schilder zich zakken in een toren van witte kussentjes op een rafelige, grijze luie stoel. Zelf nam ik plaats op de bank ernaast.
‘Peter was erg laat vanochtend,’ begon mevrouw Schilder korzelig.
‘Peter?’ vroeg ik.
‘Ja, want hij moest m’n huur betalen, en nog iets anders met papieren. Want dat kan ik zelf niet meer, zeker niet nu m’n bril stuk is. Niet dat ik zo veel geld heb hoor. Het ligt allemaal in dat bakkie daar op de kast, maar veel is het niet.’ Ze wees naar de vitrinekast.
Verrast door zoveel openheid kon ik even geen woorden vinden.
‘Ik heb nog niet geluncht,’ vervolgde mevrouw Schilder na een korte pauze. Ze keek me verwachtingsvol aan.
‘Ik kan misschien wel een boterhammetje voor u maken?’ opperde ik aarzelend.
‘Dat zou lekker zijn,’ zei mevrouw Schilder tevreden. ‘Er staat smeerkaas in de ijskast.’
Het volgende moment speurde ik naar een kuipje smeerkaas in de koelkast.
‘Wat doe je daar in de keuken? Ben je koffie aan het zetten?’ riep mevrouw Schilder me toe vanuit de woonkamer.
‘Nee, het boterhammetje smeerkaas, weet u nog?’ riep ik terug.
Terug in de woonkamer ging ik weer op de bank zitten en overhandigde haar de boterham.
‘Peter was te laat vanochtend,’ begon ze weer.
‘Ja, dat vertelde u-’
‘… – hij moest m’n huur betalen, en nog iets anders met papieren. Ik kan het zelf allemaal niet zo goed meer zien. M’n bril is ook stuk, zie je. Niet dat ik zo veel geld heb, hoor. Het ligt in dat bakkie daar, maar…’
‘Veel is het niet?’ zei ik.
‘Inderdaad! Veel is het niet,’ grinnikte mevrouw Schilder.
Na nog driemaal dezelfde anekdote over Peter nam ik afscheid. Deze absurdistische ontmoeting maakte dat ik gefascineerd raakte door mijn nieuwe buurvrouw met haar korte termijn-geheugen van hooguit tien minuten. Wie was deze eigenzinnige, dementerende dame, die haar nieuwe buurman bij de eerste de beste gelegenheid vertelde waar haar bakkie met geld lag? En wie was ze geweest?
Vanaf die ochtend ging ik af en toe bij haar langs. Ze klaagde er vaak over hoe eenzaam ze was, dus ze kon de bezoekjes waarderen. Soms ontmoette ik in haar woonkamer de andere mensen die zo af en toe in het leven van mevrouw Schilder opdoken: haar zus, iemand van de Jehova’s, de mensen van de thuiszorg. Verder had ze met niemand contact. Behalve met Peter dan.
Zelf genoot ik ook van de bezoekjes. In mijn eigen wereld moest alles snel. Studies, stages. Presteren. Kansen grijpen. Ik kon het leven amper bijhouden. In de woonkamer van mevrouw Schilder ging alles in slow-motion. Het kopje thee dat mevrouw Schilder met trillende hand naar haar mond bewoog. Het trage opstaan uit haar stoel. Het slakkengangetje met haar rollator. Dit alles bijwonen was het perfecte tegengif tegen mijn eigen rusteloze leven.
Bovendien had ik, als millennial die alles wilde in het leven en over het algemeen voornamelijk aan zichzelf en zijn eigen toekomst dacht, eindelijk iemand anders dan mezelf om me een beetje om te bekommeren. Dat gaf een nieuw soort rust.
De wereld van mevrouw Schilder was heel klein: vanwege het valgevaar mocht ze van de dokter de trap niet meer af, dus kon ze haar appartement niet meer uit. Ze sleet haar dagen voornamelijk starend naar haar mooie servieskast vanuit haar luie stoel, in gedachten verzonken. Haar woonkamer stond vol met objecten die ze niet meer herkende of begreep, zoals de televisie. Die durfde ze niet meer zelf aan te zetten. Dus dat deed ik voor haar. De programma’s ‘Kikker en vriendjes’, ‘Pim en Pom’ en ‘Wickie de Viking’ spraken mevrouw Schilder het meeste aan.
Haar leven op de vierkante meter, met een chronisch gebrek aan prikkels, had ervoor gezorgd dat kleine dingen voor haar spectaculair konden zijn. De kleuren van een appeltje, de geuren van de bloemen op haar bijzettafeltje. ‘Wat een verrukkelijk spul, wat is dit?’ riep ze uit bij een glaasje appelsap. Ze inspireerde me om de kleine dingen in mijn eigen leven, dat juist chronisch overprikkeld was, voortaan op haar manier, met haar zintuigen, waar te nemen. Ook ik zag ineens de schoonheid van een stukje fruit en proefde mijn biertje met iets meer geduld.
Ik las haar voor uit de Margriet en soms zongen we liedjes. Ze hield van ‘Aan de Amsterdamse grachten’. Dan zag ik haar driftig de afgelegen hoekjes van haar geheugen afspeuren op zoek naar de tekst. Voldaan was ze als ze op een paar woorden kon komen.
Zo ontwikkelden we langzamerhand een band – of iets wat daarop leek. Na drie maanden herkende ze me voor het eerst als ‘de buurman’. Ze zag het aan ‘die krulletjes’ van mij. Het voelde als een mijlpaal in onze burenrelatie, hoewel ik nog altijd praktisch niks wist over mevrouw Schilder. Ik raakte gehecht aan haar, maar dat was haar dementerende versie, die hield van kleuterprogramma’s. Wat was er over van de vroegere mevrouw Schilder? Hoe was ze zo geïsoleerd geraakt? Ik was nieuwsgierig, maar het bleef giswerk voor me. Zelf wist ze immers ook niet zoveel meer.
In de derde klas van de middelbare school gaf mijn leraar Nederlands ons zijn definitie van literatuur: verhalen met ‘gaten’. Gaten waar de lezer zelf invulling aan kon geven. Als dit een goede definitie van literatuur was, dan was mevrouw Schilders leven literatuur. Haar leven zat vol met gaten, voor ons allebei.
Ze wist nog dat ze Jehova’s getuige was. Ze bad af en toe. Iedere zondagmiddag belde ze in op de wekelijkse vergadering van de Amsterdamse Jehova’s. Voor wie ze zelfs in de oorlog, als twaalfjarig meisje, nog langs de deuren was geweest om hun boodschap te verkondigen. Zulke flarden van herinneringen kwamen af en toe langs. Haar vaders groentetuintje. De fiets die hij voor haar in elkaar zette, met onderdelen van het Waterlooplein.
Andere dingen waren een groot raadsel voor haarzelf. Ze wist dat ze een dochter had, maar niet waarom ze geen contact meer met haar had. ‘Heb ik soms iets verkeerds gezegd?’ vroeg ze me, soms vier keer per uur.
Er was een man geweest. Maar dat verhaal wilde ze niet vertellen.
Ze wist niet meer wat voor werk ze had gedaan, of wat ze de rest van haar leven had uitgespookt.
Op een dag belde ik aan en zei mevrouw Schilder: ‘Ze willen me in het verpleeghuis hebben.’ De hopeloosheid klonk door in haar stem. ‘Wat moet ik in een verpleeghuis?’ riep ze boos. ‘Dan moet ik naar een klein kamertje en daar past mijn mooie servieskast niet in!’
Maar haar omgeving had gelijk. Het ging bergafwaarts met mevrouw Schilder. Ik zag het ook. Soms raakte ze de weg kwijt in haar eigen appartement. Ze deed haar deur niet meer op slot. Er werd ingebroken. Haar bakkie met geld werd leeggeroofd.
Op een dag viel ze in de gang, dat vertelde ze me later. Ze kon niet meer overeind komen. Schreeuwde de longen uit haar lijf om hulp. Hoe lang ze daar gelegen had, wist ze niet. Een uur? Twee uur? Totdat een buurman in het trappenhuis haar gegil hoorde en haar te hulp schoot. Ze had een ketting met alarmknop om haar nek hangen, maar dat was ze vergeten.
Het noodlot sloeg opnieuw toe. Mevrouw Schilder viel nog een keer. Deze keer kwam er een ambulance die haar meenam naar het OLVG-West. Een paar weken hoorde ik niks.
Drie weken na de val kreeg ik een sms-je van de zus van mevrouw Schilder, waarin ze schreef dat ze mijn buurvrouw hadden laten verhuizen naar een kleinschalig verpleeghuis aan de andere kant van de stad. Ze moest erg wennen. ‘Haar oude woning is bij haar min of meer uit beeld,’ schreef de zus. ‘Ze straalt wel als ik het heb over de jongen met de krulletjes. Ze weet dan dat je met haar televisie keek en dat ze je al enige tijd niet meer heeft gezien. Ik moet haar er dan aan herinneren dat zij nu ergens anders woont.’
Nu had ik niemand meer om een boterhammetje met smeerkaas voor te maken. Misschien moest ik maar op zoek gaan naar ander vrijwilligerswerk. Maar zo’n intense combinatie van hilariteit en drama als met mevrouw Schilder zou het waarschijnlijk niet meer worden. Volgende week ga ik haar opzoeken in het verpleeghuis. Ik ben benieuwd of ze me nog herkent. Waarschijnlijk niet, maar dat heeft tussen ons nooit zoveel uitgemaakt.
De namen in dit verhaal en sommige details zijn om privacyredenen gefingeerd.
Wil je, net als Quint, een journalistieke leren longread schrijven van een gerenommeerde schrijver? Dat kan. Bekijk hier de cursus. Voor wie nog wat meer aan het begin van zijn schrijverscarière staat er is ook de optie Beginnende Journalistiek.