Kort verhaal van de publieksprijswinnaar!
‘Foto van Tamara en haar broertje toen er één van hen jarig was. Foto met dank aan de auteur.’
‘Integer en zonder vals sentiment,’ zo klonken de reacties. Na een spannende nek aan nek race heeft Tamara Baars met maar liefst 2312 stemmen de Publieksprijs van de Debutantenschrijfwedstrijd 2017 gewonnen met het onderstaande verhaal. Je leeft van het begin tot het einde mee: ‘Ik blijf een toneelspeler. De hoofdpersoon in het scenario van mijn nieuwe leven zonder broer.’ Lees het nu:
Er is iets heel ergs gebeurd
‘Politie, ze willen jou spreken’, zegt mijn man. Ik wrijf verbaasd de slaap uit mijn ogen, schiet snel een joggingbroek aan en loop mijn man achterna naar de woonkamer. Er zitten twee agenten op onze bank. ‘Hee Hans’, zeg ik. Wat doet hij nou in uniform bij ons thuis, zo vroeg in de ochtend? Voor ik die vraag kan stellen, staat hij op, pakt me bij mijn schouders en zegt: ‘Er is iets heel ergs gebeurd. Koen is overleden. Hij heeft zelfmoord gepleegd.’ Ik registreer zijn bloedserieuze blik en weet direct: dit is waar. Ik hoor mijn man vloeken, terwijl hij me vastgrijpt om te voorkomen dat ik omval.
Koen, mijn grote broertje. Vijf jaar jonger, twintig centimeter langer. Dertig jaar oud, zelf uit het leven gestapt. Ik huil en huil en begin Hans, vriend en collega van mijn vader, vragen te stellen. Wanneer dan? Hoe dan? Waar is hij nu? En waarom zit uitgerekend Hans hier? Hans geeft verslagen antwoord. Hij had toevallig dienst afgelopen nacht. Ik luister naar wat hij vertelt en hoe zeker ik ook weet dat dit vanaf nu mijn waarheid is, kan ik niet geloven wat ik mezelf hoor vragen. Laat staan de antwoorden die volgen.
De zon straalt misplaatst als ik enkele uren later samen met mijn man naar het politiebureau fiets om mijn broer te identificeren. Het politiebureau waar mijn vader vijfentwintig jaar gewerkt heeft, waar ik een paar jaar vakantiewerk heb gedaan. Nu ligt mijn broer daar in de koeling. Ik fiets en stuur en trap maar voel mijn lijf niet. Ik glimlach beleefd naar een voetganger die ik voorrang verleen op het zebrapad. De voetganger moet het gezien hebben. Het kan echt niemand ontgaan dat ik vanaf vandaag een grote zus ben zonder broertje.
De deuren van de koelcel gaan open. Minder dan een seconde heb ik nodig om te weten wat ik zie. Wie ik zie. Mijn dode broer, met een rare kleur maar verder puntgaaf. Zijn mond hangt een beetje open en zijn hoofd ligt opzij. ‘Mag ik hem aanraken?’, vraag ik de agent. Ik durf het laken waar Koens arm onder ligt niet weg te halen en voel door de stof heen. Vlug, leg hem bij de verwarming. Doe iets! Zo lang is hij toch nog niet dood?
Mijn ouders zijn een weekend weg met de familie. Naar Koblenz, ze varen met een groot schip over de Rijn. Mijn vader zei me van tevoren: ‘Ik doe ’s avonds rond zeven uur mijn mobiele telefoon aan, dus als er echt iets is, kun je dan even bellen.’ Er is echt iets, maar wachten tot zeven uur is geen optie. Via de rederij leg ik contact met mijn vader. Hij belt me vanaf de boot. Ik neem op en hij vraagt direct: ‘Wat is er aan de hand?’ Mijn buik draait, ik voel me misselijk. Dan zeg ik het. De kreet van mijn vader verdwijnt nooit meer uit mijn oren.
Er volgt een week van nauwelijks slapen, nauwelijks eten. Elke keer als tot me doordringt dat Koen er echt niet meer is, begin ik te huilen. Waar ik ook ben, met wie ik ook ben en wat ik ook aan het doen ben. Mijn man begint weer te roken. Samen met Koens vrienden regelen we de crematie. Ik verzorg mijn broer, onder begeleiding van twee mensen van de uitvaartonderneming. Mijn man maakt foto’s. Zoveel als ik kan, raak ik mijn broer aan. Dit keer zonder laken ertussen. Ik bestudeer minutieus de diepe paarse groef die het touw in zijn nek heeft achtergelaten. Zou het pijn gedaan hebben? Zijn haar voelt borstelig. Wanneer heb ik hem voor het laatst bij leven over zijn hoofd geaaid? Met zijn favoriete spijkerbroek aan en een T-shirt dat ik heb uitgezocht ligt hij in zijn kist. Een verpakking slechts, zijn ziel is al mijlenver weg.
Zes dagen na zijn dood, spreek ik op de crematie. Het is een surrealistische ervaring. Zeker driehonderd mensen in een te warme zaal richten hun ogen op mij en ik sta naast de kist die ik even daarvoor samen met mijn vader gesloten heb. Ik durf niet goed de zaal in te kijken, vind de verdrietige gezichten van Koens vrienden te confronterend. Mijn ouders zijn bijna onherkenbaar, zo tekent de wanhoop zich af op hun hele verschijning.
De eerste dag na de crematie. En alle dagen daarna. Ik weet niet hoe ik het moet doen, gewoon verder leven. Daarom doe ik maar zoals ik me herinner dat ik deed, misschien is dat de manier. Maar ik blijf een toneelspeler. De hoofdpersoon in het scenario van mijn nieuwe leven zonder broer. Een hoofdpersoon die haar teksten niet kent en niet weet hoe zich te gedragen op het toneel. Drie maanden na zijn dood valt het doek en meld ik me ziek op mijn werk. Slapen, huilen, de ellende van me af schrijven. Meer zit er niet in. Ik krijg een gescheurde tussenwervel in mijn rug van de stress en loop weken krom van de pijn.
Boos ben ik, woest, grenzeloos en eindeloos. Op mijn broertje, op mezelf, op een krant die natgeregend bezorgd wordt, op de kassajuffrouw die me niet aankijkt als ik afreken, op iedere klootzak die nog wel leeft, op de wereld en op de kosmos. Ik huil en schreeuw, soms zo hard dat ik er van overtuigd ben dat het niet meer ophoudt. Er is iets van mij weg, geen arm of been, maar wel een wezenlijk onderdeel. Het bloed en de geschiedenis die ik deel met mijn broer, zijn bruut geamputeerd. En het schrijnt, onophoudelijk.
Blijven ademen, huilen, weer opdrogen en doorgaan. Elke keer weer, maandenlang. Tot ik opeens merk dat ik minder huil, meer lach. Een schuldgevoel dringt zich op. Wat valt er te lachen? Als mijn broer zich zo ellendig voelde, zo eenzaam was, hoe kan ik dan ooit nog plezier maken? Maar het besef groeit dat ik nog wel leef, en dat ik écht wil leven.
Het is een jaar na zijn dood, en ik voel me weer goed genoeg. Maar niet de oude. Er is voortaan een tijd voor en een tijd na Koen. Langzaam accepteer ik dat dit grote verlies, deze pijn, levenslang bij mij hoort en altijd binnen handbereik zal zijn. En ik ontdek dat daarnaast nog steeds ruimte is voor mooie dingen, voor oprecht genieten. Hoe pijnlijk het ook is dat ik geen nieuwe herinneringen meer maak waar Koen in voor komt.
Bijna vier jaar na de dood van mijn broer komt onze dochter ter wereld. Vanaf het moment dat ik haar hartje zie kloppen op het scherm bij de gynaecoloog, voel ik me kwetsbaarder dan ooit, en dat vervult me met angst. Ik heb van dichtbij gezien hoe het is om je kind kwijt te raken. Mijn ouders leven ermee. Zelf zou ik het niet overleven, bedenk ik me als ik naar het zoete gezichtje van mijn dochter kijk. Als zij ooit stopt met ademen en ik ben er nog, dan stop ik ook. Dat gaat vanzelf, ik weet het zeker.
Tegen wil en dank raakt de angst op de achtergrond. De nieuwe ervaring van een kind in ons leven vraagt al mijn aandacht. Ze is er en vult met haar kleine lijfje ons bestaan. Mijn moeder vertelt me hoe onze baby haar de levenslust heeft terug gegeven. Eerst ben ik ontroerd en dan dringt de boodschap tot me door. Was het zo erg?
Ergens koester ik de pijn om het verlies van mijn broer. Omdat het me herinnert aan dat ik van hem hou, nog steeds. Het is raar dat het kan, blijven houden van iemand die er niet meer is. Waar hou je dan van? Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik die liefde nog steeds voel. Wanneer Koens schrijnende afwezigheid me weer eens bespringt in een onbewaakt ogenblik, probeer ik me niet te verzetten maar het te omarmen. Niet handig als je net onderweg bent naar je werk of als je op het schoolplein staat om je kind op te halen. Het gemis wacht niet met zich aandienen tot het jou uitkomt.
Nu, na ruim acht jaar, kan ik mijn tranen bedwingen met een paar keer diep ademhalen. En als mijn dochter dan enthousiast op me afrent op het schoolplein, ben ik direct afgeleid. Al prikt het verlies soms nog even door met de gedachte: wat ontzettend jammer dat mijn dochter en haar ome Koen elkaar nooit zullen leren kennen.